Перевод: со всех языков на все языки

со всех языков на все языки

to indicate with one's hand

Толкование Перевод

1 hand

hand

1 [lichaamsdeel] hand

2 [handschrift, stijl] hand ⇒ (hand)writing

3 [figuurlijk] [kant] hand ⇒ side

♦voorbeelden:

1   op handen en voeten kruipen • crawl on all fours

     zich met handen en voeten verweren • 〈 figuurlijk〉 defend oneself tooth and nail

     aan/met handen en voeten gebonden zijn • 〈 ook figuurlijk〉 be tied hand and foot

     in andere handen komen • change hands

     blote handen • bare hands

     die zaak is in goede/slechte handen • that matter is in good/bad hands

     in goede/verkeerde handen vallen • 〈 figuurlijk〉 fall into the right/wrong hands

     〈 figuurlijk〉 gouden handen hebben • be good with one's hands

     〈 figuurlijk〉 met harde hand opvoeden • bring up the hard way

     iemand de helpende hand bieden • lend someone a (helping) hand

     〈 figuurlijk〉 bevelen van hoger hand • orders from above

     〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • put the finishing touches to something

     niet met lege handen komen • not come empty-handed

     〈 figuurlijk〉 uit de losse hand • roughly, in an improvised way

     〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • do something off the cuff

     iets met vaste hand doen • do something with a sure touch

     〈 figuurlijk〉 met vaste/krachtige hand regeren • rule with a firm/iron hand

     hij is in veilige handen • he is in safe hands

     iemand (de) handen vol werk geven • give someone no end of work/trouble

     de handen vol hebben aan iemand/iets • have one's hands full with someone/something

     hij heeft de handen meer dan vol • he has enough/too much on his plate

     dat kost handen vol geld • that costs lots of money

     iets aan vreemde handen toevertrouwen • entrust something to strangers

     hij heeft de handen niet vrij • he does not have a free hand

     〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • give someone a free hand

     〈 figuurlijk〉 de vrije hand hebben/krijgen • have/acquire a free hand

     ergens zijn handen niet aan vuil willen maken • refuse to soil one's hands with something

     〈 figuurlijk〉 met zachte hand • with a light touch

     de handen van iemand aftrekken • 〈 figuurlijk〉 wash one's hands of someone

     hij mag zijn handen dichtknijpen • 〈 figuurlijk〉 he may call himself lucky

     〈 figuurlijk〉 ik draai er mijn hand niet voor om • 〈 ik heb er geen moeite mee〉 I think nothing of it; 〈 het kan me niet schelen〉 I don't care a rap (for it)

     iemand de hand drukken/geven/schudden • give someone one's hand, shake hands with someone

     dan kunnen we elkaar de hand geven • we're in the same boat

     elkaar de hand geven 〈 om kring te vormen〉 • link hands

     de hand in iets hebben • 〈 figuurlijk〉 have a hand in something

     〈 figuurlijk〉 iemand de hand boven het hoofd houden • 〈 aan zijn kant staan〉 stand by someone; 〈 iemand beschermen die iets misdaan heeft〉 protect someone

     ergens streng de hand aan houden 〈 regel, voorschrift〉 • adhere strictly to something

     de handen ineenslaan • 〈 van verbazing〉 clasp/throw up one's hands; 〈 figuurlijk〉 join hands/forces

     mijn handen jeuken • 〈 figuurlijk〉 I'm itching to give (someone) a good hiding

     〈 figuurlijk〉 de handen op elkaar krijgen • earn/get applause

     〈 figuurlijk〉 de hand op iets/iemand leggen • lay hands on someone/something

     iemands hand lezen • read someone's palm

     de hand lichten met het reglement • disregard the regulations

     de hand ophouden • 〈 figuurlijk〉 hold out one's hand for a tip; beg

     elkaar de hand reiken • hold out a hand to each other 〈 ook figuurlijk〉; 〈 figuurlijk〉 reach out to each other

     handen schudden • shake hands

     〈 figuurlijk〉 de hand aan zichzelf slaan • take one's own life

     hij steekt geen/nooit een hand uit • he never does a stroke of work

     zijn handen uit de mouwen steken • 〈 figuurlijk〉 put one's shoulder to the wheel

     〈 figuurlijk〉 de hand in eigen boezem steken • acknowledge blame

     de hand over het hart strijken • 〈 figuurlijk〉 be lenient/soft-hearted

     hij kan zijn handen niet thuishouden • he can't keep his hands to himself

     zijn hand uitsteken • 〈 in het verkeer〉 indicate

     〈 figuurlijk〉 zijn handen in onschuld wassen • have clean hands

     daar wordt vaak de hand mee gelicht • that is often skimped/not taken seriously

     (mijn) hand erop! • you have/here's my hand on it!

     handen omhoog! (of ik schiet) • hands up!/ 〈 informeel〉stick 'em up! (or I'll shoot)

     handen thuis! • hands off!

     〈 figuurlijk〉 iets aan de hand hebben • 〈 met iets bezig zijn〉 have something going/on; 〈 bij iets betrokken zijn〉 be involved in something

     〈 handel〉 goederen die aan de hand blijven • goods that are left on one's hands

     〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • get someone something

     aan de hand van deze berekeningen • on the basis of these calculations

     iemand een middel aan de hand doen tegen huiduitslag • put someone on to a good remedy for a rash

     niks aan de hand! • there's nothing the matter

     aan de hand van deze ervaringen concludeer ik … • in view of these experiences I conclude …

     iets achter de hand hebben • 〈 figuurlijk〉 have something to fall back on; 〈 heimelijk〉 have something up one's sleeve

     iets achter de hand houden • 〈 figuurlijk〉 keep something in reserve

     wat geld achter de hand houden • keep some money for a rainy day

     ik heb mijn gummetje altijd vlak bij de hand • I always have my rubber near at hand

     zo iets heb ik wel meer bij de hand gehad • 〈 figuurlijk〉 I am an old hand at this

     in de handen klappen • clap one's hands

     goed/gemakkelijk in de hand liggen • 〈 stuk gereedschap〉 have a handy grip; 〈 boek〉 be nice to hold

     iemand in handen vallen • 〈 figuurlijk〉 fall into the hands of someone

     iemand iets in handen spelen • put something someone's way

     iemand iets in de hand duwen/stoppen • slip/thrust something into someone's hands; 〈 figuurlijk〉 palm/fob someone off with something

     〈 figuurlijk〉 een auto goed in de hand hebben • have a good control of a car

     〈 figuurlijk〉 iets in de hand hebben • have something under control

     〈 figuurlijk〉 iets zelf in de hand hebben • have something in one's own hands

     een bewijs in handen hebben • have evidence

     het onderzoek is in handen van N. • the investigation is being conducted by N.

     de markt in handen hebben • control/have control of the market

     de politie heeft de zaak nu in handen • the police have the case in hand

     iets in handen krijgen • get hold of something; 〈 toevallig〉 chance on something

     de macht in handen hebben • have power

     de toestand in de hand hebben • have the situation in hand

     in handen vallen van de politie/de vijand • fall into the hands of the police/enemy

     hand in hand gaan met 〈 ook figuurlijk〉 • go hand in hand with 〈 ook figuurlijk〉

     〈 figuurlijk〉 met de handen in het haar zitten • be at one's wits' end

     〈 figuurlijk〉 iets met beide handen aangrijpen • jump at something; 〈 aanbod, gelegenheid ook〉 seize (upon) something

     zich met hand en tand verzetten • 〈 figuurlijk〉 fight tooth and nail

     met de hand wassen 〈 tegenover in de machine〉 • wash by hand

     met de hand gemaakt/geschreven • hand-made/handwritten

     〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • swear to something faithfully

     〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • force/mould/bend someone to one's will, manage someone, twist someone round one's (little) finger

     〈 figuurlijk〉 hij zet alles naar zijn hand • he has it all his own way

     iets om handen hebben • have something to do

     〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • be at work on something

     〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • take someone in hand/to task

     iemand op de handen kijken • 〈 figuurlijk〉 breathe down someone's neck

     iemand op (de) handen dragen • 〈 figuurlijk〉 worship/idolize someone

     hand over hand toenemen • increase hand over fist, gain ground rapidly

     iemand iets ter hand stellen • hand something (over) to someone

     iets ter hand nemen • take something up, take something in hand, undertake something

     〈 figuurlijk〉 iets uit handen geven • part with something

     er komt niets uit zijn handen • he doesn't get anything done

     uit de hand lopen • get out of hand

     〈 figuurlijk〉 ik heb die informatie uit de eerste hand • I have this information at first hand

     iemand het werk uit (de) handen nemen • take work off someone's hands

     iets van de hand doen • sell/part with/dispose of something

     van hand tot hand gaan • be passed from hand to hand

     goed/duur van de hand gaan • sell well/at high prices 〈 van koopwaren〉

     dat ligt voor de hand • 〈 figuurlijk〉 that speaks for itself

     dat is de meest voor de hand liggende conclusie • that is the most obvious conclusion

     geen hand voor iemand/iets uitsteken • not lift a finger for someone/something

     hij heeft er geen hand naar uitgestoken • 〈 niets aan gedaan〉 he hasn't done a stroke of work on it; 〈 niets van gegeten〉 he hasn't touched it

     geen hand voor ogen kunnen zien • 〈 figuurlijk〉 not be able to see one's hand in front of one('s face)

     〈 informeel〉 het zijn twee handen op één buik • 〈 figuurlijk〉 they are hand in glove

     ik heb maar twee handen! • I have only (got) one pair of hands!

     〈 figuurlijk〉 handen te kort komen • not have enough hands

     〈 spreekwoord〉 vele handen maken licht werk • many hands make light work

2   een brief van dezelfde hand • a letter from the same hand

     een verhaal van de hand van • a story (written) by

3   de zieke is aan de beterende hand • the patient is on the mend/getting better

     aan mijn rechter/linker hand • on my right/left (hand/side)

     aan de winnende hand zijn • be winning

     〈 figuurlijk〉 iemand op zijn hand hebben/krijgen • have/get someone on one's side

¶   wat is er daar aan de hand? • what's going on there?

     〈 figuurlijk〉 alsof er niets aan de hand was • as if nothing had happened/was wrong

     er is iets aan de hand • there's something the matter/up

     iets/iemand in de hand werken • encourage something/someone; 〈 iets ook〉 make for something; 〈 iemand ook〉 play into someone's hands

     elkaar in de hand werken • 〈van dingen/situaties〉 reinforce one another

     〈 van personen〉 zwaar op de hand zijn • be heavy/ponderous

     op handen zijn • be (near) at hand/imminent/forthcoming

     van de hand in de tand leven • live from hand to mouth

     een verzoek/voorstel van de hand wijzen • refuse a request 〈 verzoek〉; turn down a proposal 〈 voorstel〉

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hand
2 indicate

['ɪndɪkeɪt]
гл.

1) показывать, указывать

She indicated the small door with her hand. — Она указала рукой на маленькую дверь.

2) служить признаком; означать

There was no voice of joy to indicate that the pleasant Christmas time has come. — Не было слышно ни одного весёлого голоса, по которому можно было бы понять, что наступила чудесная рождественская пора.

Syn:

mean, betoken

3) кратко обозначить, упомянуть

My last argument is one that can only be indicated here. — Мой последний аргумент можно лишь вскользь упомянуть в данном контексте.

4) мед. требовать, предписывать (лечение, лекарство)

Aspirin is indicated in such cases. — В таких случаях показан аспирин.

5) тех. измерять мощность машины индикатором

Англо-русский современный словарь > indicate
3 indiquer

indiquer [ɛ̃dike]

➭ TABLE 1 transitive verb

   a. ( = désigner) to point out

• indiquer le chemin à qn to give directions to sb

   b. ( = montrer) [flèche, voyant, écriteau] to show

   c. ( = dire) [personne] [+ heure, solution] to tell

• il m'a indiqué le mode d'emploi he told me how to use it

   d. ( = fixer) [+ heure, date, rendez-vous] to give

• à l'heure indiquée, je... at the appointed time, I...

• à la date indiquée on the agreed day

   e. ( = faire figurer) [étiquette, plan, carte] to show

• c'est indiqué sur la facture ? is it given on the invoice?

   f. ( = dénoter) to indicate

• tout indique que les prix vont augmenter everything indicates that prices are going to rise

• cela indique une certaine hésitation de sa part it shows a certain hesitation on his part

* * *
ɛ̃dike
verbe transitif

1) ( montrer où se trouve) [personne] to point out, to point to [objet, lieu]; [pancarte] to show the way to [ville, magasin]

il indiqua l'endroit du doigt — he pointed out the place

la carte n'indique que les grandes routes — the map only shows the main roads

pouvez-vous m'indiquer la banque la plus proche? — can you tell me where the nearest bank is?

2) ( être un indice de) to indicate ( que that)

rien n'indique que les deux affaires soient liées — there is nothing to indicate ou suggest that the two matters are connected

les chiffres indiquent une légère reprise — the figures show a slight recovery

3) ( conseiller)

je peux t'indiquer un bon médecin — I can give you the name of a good doctor

4) (signaler, dire)

indique-moi ton heure d'arrivée — tell me what time you are arriving

l'heure indiquée sur le programme est fausse — the time given on the programme [BrE] is wrong

comme il l'indique dans son introduction... — as he says in his introduction...

on m'a indiqué la marche à suivre — I've been told the procedure

* * *
ɛ̃dike vt
1) (= désigner) to point out

indiquer qch à qn — to point sth out to sb

Il m'a indiqué la mairie. — He pointed out the town hall to me.

indiquer qn à qn — to point sb out to sb

indiquer du doigt — to point out

indiquer de la main — to indicate with one's hand

indiquer du regard — to glance towards, to glance in the direction of

2) (= faire connaître) [médecin, restaurant] to recommend

indiquer qch à qn — to recommend sth to sb, to tell sb about sth

indiquer qn à qn — to recommend sb to sb, to tell sb about sb

3) (= renseigner sur)

indiquer qch à qn [heure] — to tell sb sth

Pourriez-vous m'indiquer l'heure? — Could you tell me the time?, [sortie, toilettes] to tell sb where sth is

Pourriez-vous m'indiquer les toilettes? — Could you tell me where the toilets are?

4) [pendule] to show, to say, [écriteau, aiguille] to show, to indicate

L'horloge indiquait dix heures précises. — The clock showed ten o'clock precisely., The clock said ten o'clock precisely.

La petite aiguille indique les heures. — The little hand indicates the hour.

5) (= expliquer) [marche à suivre, itinéraire]

indiquer qch à qn — to tell sb sth

indiquer à qn comment faire qch — to tell sb how to do sth

Est-ce que la notice indique comment assembler l'appareil? — Do the instructions tell you how to assemble the appliance?

6) [étiquette, plan] to show, to indicate

Le topo indiquait pourtant bien qu'il faut monter sur la gauche après la ferme. — The map did show that you have to turn left after the farm., The map did indicate that you have to turn left after the farm.

7) (= spécifier) [date, lieu] to give, to state

N'oubliez pas d'indiquer votre nationalité. — Don't forget to give your nationality., Don't forget to state your nationality.

8) (= dénoter) to indicate, to point to

Ceci indique une certaine propension à la prodigalité. — This indicates a certain propensity for extravagance.

* * *

indiquer verb table: aimer vtr

1 ( montrer où se trouve) [personne] to point out, to point to [objet, lieu]; [pancarte] to show the way to [ville, magasin]; il indiqua l'endroit du doigt he pointed out the place; le panneau indique (la direction de) Mâcon the signpost shows which direction to take for Mâcon; indiquer qch à qn to tell sb where sth is; pouvez-vous m'indiquer la banque la plus proche? can you tell me where the nearest bank is?; je lui ai indiqué le chemin à prendre I told him which way to go; indiquer sa place à qn to show sb to his/her seat;

2 ( être un indice de) to indicate (que that); Is-sur-Tille, comme son nom l'indique, est au bord de la Tille Is-sur-Tille, as its name indicates, is on the banks of the Tille; rien n'indique que les deux affaires soient liées there is nothing to indicate ou suggest that the two matters are connected; les chiffres indiquent une légère reprise the figures show a slight recovery; tout indique qu'il sera élu all the signs are that he will be elected;

3 ( conseiller) indiquer qn à qn to give sb's name to sb; je peux t'indiquer un bon médecin I can give you the name of a good doctor;

4 (signaler, dire) to give [heure, date]; ‘indiquez vos nom et adresse’ ‘give your name and address’; indique-moi ton heure d'arrivée tell me what time you are arriving; l'heure indiquée sur le programme est fausse the time given on the programme^GB is wrong; l'auteur a omis d'indiquer la date de parution the writer has not given the date of publication; comme il l'indique dans son introduction… as he says in his introduction…; indiquer que [personne, communiqué] to indicate that; indiquer à qn comment faire [personne, notice] to tell sb how to do; on m'a indiqué la marche à suivre I've been told the procedure;

5 ( afficher) [horloge, compteur, baromètre, panneau] to show; la carte n'indique que les grandes routes the map only shows the main roads; le montant exact n'est pas indiqué the exact total isn't shown; le restaurant/théâtre n'est pas indiqué there are no signs to the restaurant/theatre; le village est très mal/bien indiqué the village is very badly/well signposted; au carrefour, tu verras, c'est indiqué at the crossroads you'll see it's signposted.

[ɛ̃dike] verbe transitif

1. [montrer d'un geste - chose, personne, lieu] to show, to point out (separable)

indiquer quelque chose de la tête to nod towards something, to indicate something with a nod

indiquer quelque chose de la main to point out ou to indicate something with one's hand

indiquer quelqu'un/quelque chose du doigt to point to somebody/something

2. [musée, autoroute, plage] to show the way to

[chemin] to indicate, to show

pouvez-vous m'indiquer (le chemin de) la gare? could you show me the way to ou direct me to the station?

3. [suj: carte, enseigne, pancarte, statistiques] to show, to say, to indicate

[suj: flèche, graphique] to show

[suj: horaire] to show, to say, to give

[suj: dictionnaire] to say, to give

l'horloge indique 6 h the clock says ou shows that it's 6 o'clock

4. [noter - date, prix] to note ou to write (down) ; [ - repère] to mark, to draw

ce n'est pas indiqué dans le contrat it's not written ou mentioned in the contract

5. [conseiller - ouvrage, professionnel, restaurant] to suggest, to recommend ; [ - traitement] to prescribe, to give

une auberge qu'elle m'avait indiquée an inn she'd told me about

6. [dire - marche à suivre, heure] to tell

[fixer - lieu de rendez-vous, jour] to give, to name

7. [être le signe de - phénomène] to point to (inseparable), to indicate ; [ - crainte, joie] to show, to betray

tout indique que nous allons vers une crise everything suggests that we are heading towards a crisis

8. ART to sketch out

Dictionnaire Français-Anglais > indiquer
4 signe

signe [siɲ]

1. masculine noun

   a. sign

• s'exprimer par signes to use signs to communicate

• langage or langue des signes sign language

• faire un signe à qn to make a sign to sb

• un signe de tête affirmatif/négatif a nod/a shake of the head

• elle m'a fait un signe d'adieu she waved goodbye to me

• le signe moins/plus/égal the minus/plus/equal(s) sign

• faire signe à qn to make a sign to sb ; ( = contacter) to get in touch with sb

• faire signe à qn d'entrer to motion sb in

• de la tête, il m'a fait signe de ne pas bouger he shook his head to tell me not to move

• il a fait signe à la voiture he waved the car

• faire signe du doigt à qn to beckon to sb

• faire signe que oui to nod

• faire signe que non (de la tête) to shake one's head ; (de la main) to make a gesture of disagreement

► en signe de

• en signe de protestation/respect as a sign of protest/respect

• en signe de reconnaissance for recognition purposes

   b. ( = indice) sign

• signe précurseur or avant-coureur omen

• elle t'a invité ? c'est un signe ! she invited you? that's a good sign!

• il recommence à manger, c'est bon signe he's beginning to eat again, that's a good sign

• c'est signe de pluie it's a sign of rain

• c'est signe qu'il va pleuvoir it shows that it's going to rain

• c'est mauvais signe it's a bad sign

• il n'a plus jamais donné signe de vie we've never heard from him since

• c'est un signe qui ne trompe pas the signs are unmistakable

• montrer or donner des signes de faiblesse or de fatigue [personne] to show signs of tiredness ; [appareil, montre] to be on its last legs ; [monnaie] to be weakening

   c. ( = trait) mark

• « signes particuliers: néant » "distinguishing marks: none"

• signe distinctif distinguishing feature

• leur argot est un signe de reconnaissance using slang is a way for them to recognize each other

   d. (Astrology) signe du zodiaque sign of the zodiac

• de quel signe es-tu ? what's your sign?

2. compounds

► signe de la croix sign of the cross

► signes extérieurs de richesse outward signs of wealth

► signe de ponctuation punctuation mark

* * *
siɲ
nom masculin

1) gén sign

signe précurseur — omen

c'est signe de pluie — it's a sign of rain

signe distinctif or particulier — distinguishing feature

c'était un signe du destin — it was fate

2) ( symbole) gén sign; ( d'écriture) mark

signes de ponctuation — punctuation marks

marquer quelque chose d'un signe — to put a mark against something

signe astral — star sign

placé sous le signe de — marked by [violence, espoir]

3) ( geste) sign

faire signe à quelqu'un — lit to wave to somebody; ( contacter) to get in touch with somebody

faire de grands signes à quelqu'un — to gesticulate to somebody

faire signe à quelqu'un de — to motion somebody to [parler, commencer]; to beckon somebody to [avancer, reculer]

il m'a fait signe de la tête — ( pour que je vienne) he beckoned to me; ( pour me saluer) he nodded to me; ( pour désapprouver) he shook his head

d'un signe de la main, elle m'a montré la cuisine — she pointed to the kitchen

faire signe que oui/que non — to indicate agreement/disagreement

faire comprendre par un signe que — to indicate that

échanger des signes d'intelligence avec quelqu'un — ( regards) to exchange knowing looks with somebody; ( gestes) to make meaningful signs at somebody

••

il n'a pas donné signe de vie depuis six mois — there's been no sign of him for six months

* * *
siɲ nm
1) (indice, geste) sign

ne pas donner signe de vie — to give no sign of life

c'est bon signe — it's a good sign

c'est mauvais signe — it's a bad sign

c'est signe que... — it's a sign that...

faire un signe de la main — to give a sign with one's hand

faire un signe de la tête (pour dire non) — to shake one's head, (pour dire oui) to nod, (pour dire bonjour) to nod

faire signe à qn d'entrer — to motion to sb to come in, to beckon to sb to come in

faire signe à qn fig — to get in touch with sb

en signe de — as a sign of, as a mark of

2) TYPOGRAPHIE mark

3) (signe du zodiaque) sign of the zodiac, star sign

Tu es de quel signe? — What star sign are you?

* * *

signe nm

1 ( indice) sign; signe précurseur omen; c'est bon/mauvais signe it's a good/bad sign; c'est signe de pluie it's a sign of rain; c'est signe que it's a sign that; donner des signes de faiblesse to show signs of weakness; un signe des temps a sign of the times; signe distinctif or particulier distinguishing feature; c'était un signe du destin it was fate; ⇒ avant-coureur;

2 ( symbole) gén, Astrol sign; ( d'écriture) mark; le signe égale/plus the equals/plus sign; signes de ponctuation punctuation marks; signe diacritique diacritic mark; signe typographique typographic mark; marquer qch d'un signe to put a mark against sth; signe cabalistique cabalistic sign; signe astral star sign; signe du zodiaque sign of the zodiac; signe de terre/d'eau/de feu/d'air earth/water/fire/air sign; être né sous le signe du Cancer to be born under (the sign of) Cancer; placé sous le signe de fig, journ marked by [violence, espoir];

3 ( geste) sign; faire signe à qn lit to wave to sb; ( contacter) to get in touch with sb; faire signe à qn de faire to motion sb to do [parler, commencer, avancer, partir]; to beckon sb to do [avancer, reculer, tourner, s'arrêter]; faire (un) signe de la main à qn to gesture to sb; il m'a fait signe de la tête ( pour que je vienne) he beckoned to me; (pour approuver, me saluer) he nodded to me; ( pour désapprouver) he shook his head; d'un signe de la main/tête, elle m'a montré la cuisine she pointed to/nodded her head in the direction of the kitchen; faire signe que oui/que non to indicate agreement/disagreement; faire un signe de refus to indicate one's refusal; faire comprendre par un signe que to indicate that; on se faisait des signes pendant que we were making signs to each other while; faire de grands signes à qn to gesticulate to sb; faire un signe amical to give a friendly wave (à to); échanger des signes d'intelligence or de connivence avec qn ( regards) to exchange knowing looks with sb; ( gestes) to gesture knowingly to sb; en signe de respect/protestation as a sign of respect/protest;

4 Ling, Méd sign.

Composés

signe de la croix sign of the cross; faire le signe de la croix, faire un signe de croix to make the sign of the cross; signe extérieur de richesse outward sign of wealth.

Idiome

il n'a pas donné signe de vie depuis six mois there's been no sign of him for six months.

[siɲ] nom masculin

1. [geste] sign, gesture

parler par signes to communicate by sign language ou signs

faire un signe à quelqu'un to make a sign ou to signal to somebody

faire un signe de tête à quelqu'un

a. [affirmatif] to nod to somebody

b. [négatif] to shake one's head at somebody

faire un signe de la main à quelqu'un [pour saluer, attirer l'attention] to wave to somebody, to wave one's hand at somebody

agiter la main en signe d'adieu to wave goodbye

faire signe à quelqu'un to signal to somebody

il m'a fait signe d'entrer he beckoned me in

fais-lui signe de se taire signal (to) him to be quiet

faire signe que oui to nod (in agreement)

faire signe que non

a. [de la tête] to shake one's head (in refusal)

b. [du doigt] to wave one's finger in refusal

quand vous serez à Paris, faites-moi signe (figuré) when you're in Paris, let me know

signe de la croix RELIGION sign of the cross

faire un signe de croix ou le signe de la croix to cross oneself, to make the sign of the cross

2. [indication] sign

c'est un signe

a. [mauvais] that's ominous

b. [bon] that's a good sign

c'est signe de: c'est signe de pluie/de beau temps it's a sign of rain/of good weather

c'est signe que... it's a sign that...

c'est bon signe it's a good sign, it augurs well (soutenu)

c'est mauvais signe it's a bad sign, it's ominous

(un) signe de: il n'y a aucun signe d'amélioration there's no sign of (any) improvement

c'est un signe des temps/des dieux it's a sign of the times/from the Gods

il n'a pas donné signe de vie depuis janvier there's been no sign of him since January

donner des signes d'impatience to give ou to show signs of impatience

la voiture donne des signes de fatigue the car is beginning to show its age

signe annonciateur ou avant-coureur ou précurseur forerunner, portent (littéraire)

signes extérieurs de richesse DROIT outward signs of wealth

3. [marque] mark

signe cabalistique cabalistic sign

signes particuliers ADMINISTRATION distinguishing marks, special peculiarities

‘signes particuliers: néant’ ‘distinguishing marks: none’

4. LINGUISTIQUE & MATHÉMATIQUES & MÉDECINE & MUSIQUE sign

le signe moins/plus the minus/plus sign

5. IMPRIMERIE

signe de correction proofreading mark ou symbol

signe de ponctuation punctuation mark

6. ASTROLOGIE

signe (du zodiaque) sign (of the zodiac)

en signe de locution prépositionnelle

as a sign ou mark of

mettre un brassard en signe de deuil to wear an armband as a sign of mourning

sous le signe de locution prépositionnelle

1. ASTROLOGIE under the sign of

2. (figuré)

la réunion s'est tenue sous le signe de la bonne humeur the atmosphere at the meeting was good-humoured

Dictionnaire Français-Anglais > signe
5 corazón

intj.

sweetheart, honey.

m.

1 heart, bottom, core, center.

2 heart, cor.

3 sweetheart.

4 heart, center of personality and emotion.

5 Corazón.

* * *

corazón

► nombre masculino

1 ANATOMÍA heart

2 figurado (parte central) heart, core

■ en el corazón de la ciudad in the heart of the city

3 (de fruta) core

4 (apelativo) darling, dear, sweetheart

■ ¿qué quieres, corazón? what do you want, darling?

► nombre masculino plural corazones

1 (naipes) hearts

\

FRASEOLOGÍA

abrir el corazón a alguien figurado to open one's heart to somebody

de corazón / de todo corazón figurado sincerely, in all sincerity

estar con el corazón en un puño figurado to have one's heart in one's mouth

estar enfermo del corazón to have heart trouble

hablar con el corazón en la mano figurado to speak from the heart

llegar al corazón de alguien to touch somebody's heart

llevar el corazón en la mano to wear one's heart on one's sleeve

me dice el corazón que... I have a feeling that...

padecer del corazón to have heart trouble

romper el corazón a alguien figurado to break somebody's heart

ser duro de corazón to be hard-hearted

ser todo corazón figurado to be all heart, be kindness itself

tener buen corazón figurado to be kind-hearted

* * *

noun m.

1) heart

2) core

* * *

SM

1) (Anat) heart

le falló el corazón — his heart failed, he had heart failure

estar enfermo o mal del corazón — to have heart trouble o problems

padecer o sufrir del corazón — to have a weak heart, have heart trouble o problems

ser operado a corazón abierto — to have open heart surgery
ataque 2)
2)

- abrir el corazón a algn

no caberle a algn el corazón en el pecho —

cuando me lo dijeron no me cabía el corazón en el pecho — when they told me I was over the moon *

- de corazón

te lo digo de corazón — I mean it sincerely

- de buen corazón

- de gran corazón

de todo corazón —

se lo agradezco de todo corazón — I thank you with all my heart o from the bottom of my heart

la quería con todo mi corazón — I loved her with all my heart

- ser duro de corazón

encoger a algn el corazón —

aquellas imágenes me encogieron el corazón — those scenes made my heart bleed

un grito en la noche me encogió el corazón — a scream during the night made my heart miss a beat

llegar al corazón de algn —

sus palabras me llegaron al corazón — I was deeply touched by her words, her words touched my heart

- con el corazón en la mano

- partir o romper el corazón a algn

- tener el corazón en la boca o en un puño

- tener un corazón de oro

- tener el corazón de piedra

- no tener corazón

una mujer sin corazón — a heartless woman

- no tener corazón para hacer algo

3) (Prensa)

la prensa del corazón — gossip magazines pl

una revista del corazón — a gossip magazine

4) [apelativo]

sí, corazón — yes, sweetheart

¡hijo de mi corazón! — (my) darling!

5) (=centro) [de ciudad, zona, alcachofa] heart; [de manzana] core

limpie las manzanas y quíteles el corazón — wash and core the apples

6) pl corazones (Naipes) hearts

* * *

masculino

1)

a) (Anat) heart

lo operaron a corazón abierto — he underwent open heart surgery

sufre del corazón — she has heart trouble

abrirle el corazón a alguien — to open one's heart to somebody

con el corazón en la boca or un puño: estuvimos con el corazón en la boca hasta que... our hearts were in our mouths until...; con el corazón en la mano with one's hand on one's heart; el corazón me/le dio un vuelco my/his heart missed a beat; se me/le encogió el corazón ( de tristeza) it made my/his heart bleed; ser duro de corazón to be hard-hearted; tener un corazón de oro/de piedra — to have a heart of gold/of stone

b) ( sentimientos) heart

es un hombre de buen/gran corazón — he's very kind-hearted/big-hearted

no tener corazón — to be heartless (colloq)

tener buen corazón — to be kind-hearted

tiene su corazoncito — his heart's in the right place

con todo mi corazón — with all my heart

de (todo) corazón — sincerely

le destrozó or partió el corazón — it broke her heart

no caberle a alguien el corazón en el pecho — I/he was bursting with pride (o joy etc)

c) ( apelativo cariñoso) (fam) sweetheart (colloq)

2)

a) (de manzana, pera) core; ( de alcachofa) heart

b) (de ciudad, área) heart

3) ( en naipes)

a) ( carta) heart

b) corazones masculino plural ( palo) hearts (pl)

* * *

= core, focal point, heart.

Ex. The main list of index terms is the core of the thesaurus and defines the index language.

Ex. The library needs to be developed as the focal point of the community, a place where the public can drop in for all kinds of activities, not necessarily book-related or 'cultural'.

Ex. A heart on a pink background thus indicates 'romance' (rather than medicine) and a magnifying glass or a gun might indicate a detective story though a gun might mean a 'western' if it is a revolver and a war story if it is a field gun.

----

* abrir el corazón = bare + Posesivo + soul.

* ataque al corazón = heart attack.

* cirugía a corazón abierto = open surgery, open heart surgery.

* con corazón de piedra = stony-hearted.

* con el corazón destrozado = broken-hearted.

* con el corazón en la boca = on tenterhooks.

* con el corazón en un puño = on tenterhooks.

* con el corazón partido = broken-hearted.

* con el corazón roto = broken-hearted.

* conquistar el corazón de Alguien = win + Nombre + heart.

* corazón de oro = heart of gold.

* corazón de piedra = stony heart, heart of stone.

* corazón de una región = heartland.

* corazón de un país = heartland.

* de buen corazón = kind-hearted, good-hearted, big-hearted.

* de gran corazón = big-hearted.

* de todo corazón = heart-to-heart, with all + Posesivo + heart.

* dolor de corazón = heartache.

* duro de corazón = hard-hearted.

* editorial de revistas del corazón = vanity press.

* el corazón de = the heart of.

* enfermedad coronaria del corazón = coronary heart disease.

* enfermedad del corazón = heart disease.

* enfermedad reumática del corazón = rheumatic heart disease.

* ganarse el corazón de Alguien = win + Nombre + heart.

* ganarse un lugar en el corazón de Alguien = win + a place in + heart.

* hacer de tripas corazón = bite + the bullet.

* ladrón de corazones = lady-killer.

* latido del corazón = heartbeat, heart beating.

* limpio de corazón = pure of heart.

* llegar al corazón de = go to + the heart of.

* ojos que no ven corazón que no siente = ignorance is bliss.

* ojos que no ven corazón que no siente = out of sight out of mind.

* operación de corazón = heart operation.

* puro de corazón = pure of heart.

* revista del corazón = popular magazine, gossip magazine, celebrity magazine, entertainment magazine.

* ser todo corazón = have + a heart of gold.

* soplo en el corazón = heart murmur.

* tener el corazón de un león = have + the heart of a lion.

* tener un corazón de oro = have + a heart of gold.

* una estaca en el corazón = a stake in the heart.

* válvula del corazón = heart valve.

* * *

masculino

1)

a) (Anat) heart

lo operaron a corazón abierto — he underwent open heart surgery

sufre del corazón — she has heart trouble

abrirle el corazón a alguien — to open one's heart to somebody

con el corazón en la boca or un puño: estuvimos con el corazón en la boca hasta que... our hearts were in our mouths until...; con el corazón en la mano with one's hand on one's heart; el corazón me/le dio un vuelco my/his heart missed a beat; se me/le encogió el corazón ( de tristeza) it made my/his heart bleed; ser duro de corazón to be hard-hearted; tener un corazón de oro/de piedra — to have a heart of gold/of stone

b) ( sentimientos) heart

es un hombre de buen/gran corazón — he's very kind-hearted/big-hearted

no tener corazón — to be heartless (colloq)

tener buen corazón — to be kind-hearted

tiene su corazoncito — his heart's in the right place

con todo mi corazón — with all my heart

de (todo) corazón — sincerely

le destrozó or partió el corazón — it broke her heart

no caberle a alguien el corazón en el pecho — I/he was bursting with pride (o joy etc)

c) ( apelativo cariñoso) (fam) sweetheart (colloq)

2)

a) (de manzana, pera) core; ( de alcachofa) heart

b) (de ciudad, área) heart

3) ( en naipes)

a) ( carta) heart

b) corazones masculino plural ( palo) hearts (pl)

* * *

= core, focal point, heart.

Ex: The main list of index terms is the core of the thesaurus and defines the index language.

Ex: The library needs to be developed as the focal point of the community, a place where the public can drop in for all kinds of activities, not necessarily book-related or 'cultural'.

Ex: A heart on a pink background thus indicates 'romance' (rather than medicine) and a magnifying glass or a gun might indicate a detective story though a gun might mean a 'western' if it is a revolver and a war story if it is a field gun.

* abrir el corazón = bare + Posesivo + soul.

* ataque al corazón = heart attack.

* cirugía a corazón abierto = open surgery, open heart surgery.

* con corazón de piedra = stony-hearted.

* con el corazón destrozado = broken-hearted.

* con el corazón en la boca = on tenterhooks.

* con el corazón en un puño = on tenterhooks.

* con el corazón partido = broken-hearted.

* con el corazón roto = broken-hearted.

* conquistar el corazón de Alguien = win + Nombre + heart.

* corazón de oro = heart of gold.

* corazón de piedra = stony heart, heart of stone.

* corazón de una región = heartland.

* corazón de un país = heartland.

* de buen corazón = kind-hearted, good-hearted, big-hearted.

* de gran corazón = big-hearted.

* de todo corazón = heart-to-heart, with all + Posesivo + heart.

* dolor de corazón = heartache.

* duro de corazón = hard-hearted.

* editorial de revistas del corazón = vanity press.

* el corazón de = the heart of.

* enfermedad coronaria del corazón = coronary heart disease.

* enfermedad del corazón = heart disease.

* enfermedad reumática del corazón = rheumatic heart disease.

* ganarse el corazón de Alguien = win + Nombre + heart.

* ganarse un lugar en el corazón de Alguien = win + a place in + heart.

* hacer de tripas corazón = bite + the bullet.

* ladrón de corazones = lady-killer.

* latido del corazón = heartbeat, heart beating.

* limpio de corazón = pure of heart.

* llegar al corazón de = go to + the heart of.

* ojos que no ven corazón que no siente = ignorance is bliss.

* ojos que no ven corazón que no siente = out of sight out of mind.

* operación de corazón = heart operation.

* puro de corazón = pure of heart.

* revista del corazón = popular magazine, gossip magazine, celebrity magazine, entertainment magazine.

* ser todo corazón = have + a heart of gold.

* soplo en el corazón = heart murmur.

* tener el corazón de un león = have + the heart of a lion.

* tener un corazón de oro = have + a heart of gold.

* una estaca en el corazón = a stake in the heart.

* válvula del corazón = heart valve.

* * *

corazón

masculine

A

1 [ Vocabulary notes (Spanish) ] ( Anat) heart

lo operaron a corazón abierto he underwent open heart surgery

sufre del corazón she has heart trouble

abrirle el corazón a algn to open one's heart to sb

con el corazón en la boca or un puño: estuvimos con el corazón en un puño hasta que … our hearts were in our mouths o we were on tenterhooks until …

con el corazón en la mano (con toda sinceridad) with one's hand on one's heart, from the heart; (angustiado) on tenterhooks

me/le dio un vuelco el corazón my/his heart missed o skipped a beat

no me/le cabía el corazón en el pecho I/he was bursting with pride ( o joy etc)

se me/le encogió el corazón (de tristeza) it made my/his heart bleed; (de susto) my/his heart missed o skipped a beat

ser duro de corazón to be hard-hearted

tener un corazón de oro to have a heart of gold

tener un corazón de piedra to have a heart of stone

2 (sentimientos) heart

es un hombre de gran corazón he's very big-hearted

no tienes corazón you're heartless ( colloq)

no tengo corazón para hacerlo I haven't the heart to do it

pero en el fondo tiene su corazoncito but his heart's in the right place

te quiero con todo mi corazón I love you with all my heart

te lo digo de (todo) corazón I mean it sincerely

te deseo de (todo) corazón que todo te salga bien I hope with all my heart that everything works out for you

le destrozó or partió or desgarró el corazón it broke her heart o left her heartbroken

aquellas palabras me llegaron al corazón those words touched me deeply

haz lo que te dicte el corazón do as your heart tells you, follow (the dictates of) your heart

3 (apelativo cariñoso) ( fam); sweetheart ( colloq)

B

1 (de una manzana, pera) core; (de una alcachofa) heart

se quita el corazón a la manzana core the apple

2 (de una ciudad, un área) heart

C (en naipes)

1 (carta) heart

2 corazones mpl (palo) hearts (pl)

* * *

corazón sustantivo masculino
1
a) ( en general) heart;

◊ sufre del corazón she has heart trouble;

es un hombre de buen/grancorazón he's very kind-hearted/big-hearted;
no tener corazón to be heartless (colloq);
con todo mi corazón with all my heart;
de (todo) corazón sincerely;
le partió el corazón it broke her heart;
tener un corazón de oro/de piedra to have a heart of gold/of stone
b) ( apelativo cariñoso) (fam) sweetheart (colloq)

2
a) (de manzana, pera) core;

( de alcachofa) heart
b) (de ciudad, área) heart

3 ( en naipes)
a) ( carta) heart

b)

◊ corazones sustantivo masculino plural ( palo) hearts (pl)

corazón sustantivo masculino
1 Anat heart
2 (núcleo) heart
3 (de una manzana, etc) core
4 Naipes corazones, hearts
♦ Locuciones: ser todo corazón, to be kind-hearted
tener el corazón en un puño, to be terrified
de (todo) corazón, in all sincerity
' corazón' also found in these entries:
Spanish:
ataque
- dar
- dedo
- delicada
- delicado
- desnuda
- desnudo
- electro
- encoger
- latido
- palpitar
- palpitación
- palpitante
- partir
- revista
- salto
- soplo
- torácica
- torácico
- traspasar
- tripa
- vuelco
- ablandar
- conquistar
- desgarrar
- destrozar
- dilatarse
- enfermo
- especialista
- fallar
- hondo
- latir
- llenar
- mano
- operación
- operar
- padecer
- piedra
- prensa
- rencor
- tierno
English:
aching
- beat
- break
- brokenhearted
- condition
- congenital
- core
- finger
- flutter
- give out
- goodness
- heart
- heart-broken
- heart-shaped
- heartbeat
- into
- murmur
- pith
- pound
- pounding
- race
- soft
- soften
- tender-hearted
- throb
- thump
- thump out
- trouble
- wholeheartedly
- hard
- have
- heartless
- kind
- nail
- plunge
- -shaped
- still
- weak
- wrong

* * *

corazón nm

1. [órgano] heart;

a corazón abierto [operación] open-heart;

padecer del corazón to have heart trouble;

Comp

con el corazón en la mano frankly, openly;

Comp

con el corazón en un puño: estuvimos con el corazón en un puño esperando el resultado del análisis we were on tenterhooks waiting for the results of the test;

Comp

me dice el corazón que… I have this feeling inside that…;

Comp

se me encoge el corazón al ver… it breaks my heart to see…;

Comp

llegar al corazón: [m5] sus comentarios me llegaron al corazón I was deeply touched by what he said;

Comp

romper o [m5] partir el corazón a alguien to break sb's heart;

Comp

no tener corazón to have no heart, to be heartless;

Comp

tener buen corazón to be kindhearted;

Comp

tener un corazón de oro to have a heart of gold;

Comp

tener un corazón de piedra to have a heart of stone;

Comp

de todo corazón: [m5] se lo agradezco de todo corazón I thank you with all my heart o from the bottom of my heart;

te pido de todo corazón que les dejes marchar I'm begging you to let them go

Comp
corazón artificial artificial heart
2. [sentimientos] heart;

se deja llevar por el corazón she lets her heart rule her head

3. [apelativo] sweetheart;

¡Ana de mi corazón! Ana, sweetheart!

4. [parte central] heart;

en pleno corazón de la ciudad right in the heart of the city

5. [de frutas] core;
[de alcachofa] heart;
sácale el corazón a la manzana core the apple

6.
(dedo) corazón middle finger

7. [naipe] heart

8.
corazones [palo] hearts

* * *

corazón

m

1 heart;

a corazón abierto MED operación open-heart atr ;

ser todo corazón be all heart;

te digo, con el corazón en la mano, que … I can say, hand on heart, that …;

de todo corazón with all one’s heart;

de buen corazón good-hearted;

tener un corazón de oro have a heart of gold;

con el corazón encogido upset;

se me encoge el corazón I get upset;

se me parte o

rompe el corazón my heart breaks;

no tener corazón be heartless;

¡(mi) corazón!, ¡corazón (mío)! (my) darling!, sweetheart!

2 de fruta core

* * *

corazón nm, pl - zones

1) : heart

de todo corazón: wholeheartedly

de buen corazón: kindhearted

2) : core

3) : darling, sweetheart

* * *

corazón n

1. (en general) heart

el corazón bombea la sangre the heart pumps the blood

2. (de fruta) core

3. (dedo) middle finger

con la mano en el corazón / de corazón from the heart

estar con el corazón en un puño to have your heart in your mouth

Spanish-English dictionary > corazón
6 signé

signe [siɲ]

1. masculine noun

   a. sign

• s'exprimer par signes to use signs to communicate

• langage or langue des signes sign language

• faire un signe à qn to make a sign to sb

• un signe de tête affirmatif/négatif a nod/a shake of the head

• elle m'a fait un signe d'adieu she waved goodbye to me

• le signe moins/plus/égal the minus/plus/equal(s) sign

• faire signe à qn to make a sign to sb ; ( = contacter) to get in touch with sb

• faire signe à qn d'entrer to motion sb in

• de la tête, il m'a fait signe de ne pas bouger he shook his head to tell me not to move

• il a fait signe à la voiture he waved the car

• faire signe du doigt à qn to beckon to sb

• faire signe que oui to nod

• faire signe que non (de la tête) to shake one's head ; (de la main) to make a gesture of disagreement

► en signe de

• en signe de protestation/respect as a sign of protest/respect

• en signe de reconnaissance for recognition purposes

   b. ( = indice) sign

• signe précurseur or avant-coureur omen

• elle t'a invité ? c'est un signe ! she invited you? that's a good sign!

• il recommence à manger, c'est bon signe he's beginning to eat again, that's a good sign

• c'est signe de pluie it's a sign of rain

• c'est signe qu'il va pleuvoir it shows that it's going to rain

• c'est mauvais signe it's a bad sign

• il n'a plus jamais donné signe de vie we've never heard from him since

• c'est un signe qui ne trompe pas the signs are unmistakable

• montrer or donner des signes de faiblesse or de fatigue [personne] to show signs of tiredness ; [appareil, montre] to be on its last legs ; [monnaie] to be weakening

   c. ( = trait) mark

• « signes particuliers: néant » "distinguishing marks: none"

• signe distinctif distinguishing feature

• leur argot est un signe de reconnaissance using slang is a way for them to recognize each other

   d. (Astrology) signe du zodiaque sign of the zodiac

• de quel signe es-tu ? what's your sign?

2. compounds

► signe de la croix sign of the cross

► signes extérieurs de richesse outward signs of wealth

► signe de ponctuation punctuation mark

* * *
siɲ
nom masculin

1) gén sign

signe précurseur — omen

c'est signe de pluie — it's a sign of rain

signe distinctif or particulier — distinguishing feature

c'était un signe du destin — it was fate

2) ( symbole) gén sign; ( d'écriture) mark

signes de ponctuation — punctuation marks

marquer quelque chose d'un signe — to put a mark against something

signe astral — star sign

placé sous le signe de — marked by [violence, espoir]

3) ( geste) sign

faire signe à quelqu'un — lit to wave to somebody; ( contacter) to get in touch with somebody

faire de grands signes à quelqu'un — to gesticulate to somebody

faire signe à quelqu'un de — to motion somebody to [parler, commencer]; to beckon somebody to [avancer, reculer]

il m'a fait signe de la tête — ( pour que je vienne) he beckoned to me; ( pour me saluer) he nodded to me; ( pour désapprouver) he shook his head

d'un signe de la main, elle m'a montré la cuisine — she pointed to the kitchen

faire signe que oui/que non — to indicate agreement/disagreement

faire comprendre par un signe que — to indicate that

échanger des signes d'intelligence avec quelqu'un — ( regards) to exchange knowing looks with somebody; ( gestes) to make meaningful signs at somebody

••

il n'a pas donné signe de vie depuis six mois — there's been no sign of him for six months

* * *
siɲ nm
1) (indice, geste) sign

ne pas donner signe de vie — to give no sign of life

c'est bon signe — it's a good sign

c'est mauvais signe — it's a bad sign

c'est signe que... — it's a sign that...

faire un signe de la main — to give a sign with one's hand

faire un signe de la tête (pour dire non) — to shake one's head, (pour dire oui) to nod, (pour dire bonjour) to nod

faire signe à qn d'entrer — to motion to sb to come in, to beckon to sb to come in

faire signe à qn fig — to get in touch with sb

en signe de — as a sign of, as a mark of

2) TYPOGRAPHIE mark

3) (signe du zodiaque) sign of the zodiac, star sign

Tu es de quel signe? — What star sign are you?

* * *

signe nm

1 ( indice) sign; signe précurseur omen; c'est bon/mauvais signe it's a good/bad sign; c'est signe de pluie it's a sign of rain; c'est signe que it's a sign that; donner des signes de faiblesse to show signs of weakness; un signe des temps a sign of the times; signe distinctif or particulier distinguishing feature; c'était un signe du destin it was fate; ⇒ avant-coureur;

2 ( symbole) gén, Astrol sign; ( d'écriture) mark; le signe égale/plus the equals/plus sign; signes de ponctuation punctuation marks; signe diacritique diacritic mark; signe typographique typographic mark; marquer qch d'un signe to put a mark against sth; signe cabalistique cabalistic sign; signe astral star sign; signe du zodiaque sign of the zodiac; signe de terre/d'eau/de feu/d'air earth/water/fire/air sign; être né sous le signe du Cancer to be born under (the sign of) Cancer; placé sous le signe de fig, journ marked by [violence, espoir];

3 ( geste) sign; faire signe à qn lit to wave to sb; ( contacter) to get in touch with sb; faire signe à qn de faire to motion sb to do [parler, commencer, avancer, partir]; to beckon sb to do [avancer, reculer, tourner, s'arrêter]; faire (un) signe de la main à qn to gesture to sb; il m'a fait signe de la tête ( pour que je vienne) he beckoned to me; (pour approuver, me saluer) he nodded to me; ( pour désapprouver) he shook his head; d'un signe de la main/tête, elle m'a montré la cuisine she pointed to/nodded her head in the direction of the kitchen; faire signe que oui/que non to indicate agreement/disagreement; faire un signe de refus to indicate one's refusal; faire comprendre par un signe que to indicate that; on se faisait des signes pendant que we were making signs to each other while; faire de grands signes à qn to gesticulate to sb; faire un signe amical to give a friendly wave (à to); échanger des signes d'intelligence or de connivence avec qn ( regards) to exchange knowing looks with sb; ( gestes) to gesture knowingly to sb; en signe de respect/protestation as a sign of respect/protest;

4 Ling, Méd sign.

Composés

signe de la croix sign of the cross; faire le signe de la croix, faire un signe de croix to make the sign of the cross; signe extérieur de richesse outward sign of wealth.

Idiome

il n'a pas donné signe de vie depuis six mois there's been no sign of him for six months.

( féminin signée) [siɲe] adjectif

[exemplaire] signed

[argenterie, bijoux] hallmarked

Dictionnaire Français-Anglais > signé
7 segno

"mark;

Zeichen;

sinal"

* * *

m sign

( traccia) mark, trace

( cenno) gesture, sign

segni pl caratteristici distinguishing marks

fig non dar segni di vita not get in touch

cogliere nel segno hit the nail on the head

segno zodiacale sign of the zodiac

farsi il segno della croce cross oneself

lasciare il segno leave a mark

* * *

segno s.m.

1 mark, sign (anche fig.); ( macchia) spot, stain; ( graffio) scratch; ( cicatrice) scar: i segni della pioggia, di una malattia, della vecchiaia, the signs of the rain, of a disease, of old age; ha un grosso segno sul viso, he has a big scar on his face; i segni su questa porta furono probabilmente fatti con un coltello, the scratches on this door were probably made with a knife; i segni delle ruote sulla neve, the marks of the wheels in the snow; i segni dei suoi piedi sulla neve, his footprints in the snow; i segni di una triste esperienza, di una vecchia civiltà, the traces of a sad experience, of an old civilization; la città portava ancora i segni del terremoto, the effects of the earthquake could still be seen in the city; il suo viso portava impressi i segni della sofferenza, she bore marks of suffering on her face; è stata un'esperienza che mi ha lasciato il segno, it was an experience that left its mark on me // perdere, trovare il segno in un libro, to lose, to find one's place in a book // segno di riconoscimento, recognition sign: come segno di riconoscimento avrà una rosa all'occhiello, you'll be able to recognize him, because he'll be wearing a rose in his buttonhole // segni particolari, distinguishing marks // segno di croce, sign of the cross: farsi il segno della croce, to cross oneself (o to make the sign of the cross) // segni ortografici, punctuation marks

2 (mat., astr.) sign: segni algebrici, algebraic signs (o symbols); i segni dello zodiaco, the signs of the Zodiac; (mat.) segno più, positivo, plus sign; (mat.) segno meno, negativo, minus sign

3 ( indizio) sign, indication; ( sintomo) symptom: segno ammonitore, warning sign; l'improvviso abbassarsi del barometro è un segno di pioggia, the sudden fall of the barometer is a sign (o an indication) of rain; se non parla è segno che non vuole compromettersi, if he doesn't speak it's because he doesn't want to compromise himself; dare segni di pazzia, to show symptoms (o signs) of madness; dare segni di stanchezza, to show signs of weariness // non dar segno di vita, to show (o to give) no sign of life // buon segno!, that's a good sign!

4 ( prova) mark, token: come segno della sua amicizia, del suo amore, as a token of his friendship, of his love; è segno di buon carattere, it is a mark of good character // in segno di, as: lasciò la sala in segno di protesta, he left the hall as a protest; stringersi la mano in segno di amicizia, to shake hands as a gesture (o in token) of friendship

5 ( gesto) sign, gesture; ( con la testa) nod; ( con la mano) wave: mi fece segno con la mano, he waved his hand to me; mi fece un segno con la testa, he nodded to me; mi fece segno di avvicinarmi, he made a sign to me to come nearer; fare segno di sì, to nod in agreement

6 ( bersaglio) target: tiro a segno, target practice; ( il luogo) shooting gallery; colpire il segno, to hit the target; sbagliare il segno, to miss the target // dare, cogliere nel segno, (fig.) to hit the mark (o to guess right) // essere fatto segno a, to be the butt (o target) of: essere fatto segno al ridicolo, agli scherzi, to be the butt for jokes, for ridicule

7 ( limite) limit; ( grado, misura) degree: all'ultimo segno, to the utmost; sino a un certo segno, to a certain degree; passare il segno, to overstep the mark // avere la testa a segno, to have one's head screwed on

8 ( simbolo) symbol: la colomba è segno di pace, the dove is a symbol of peace

9 ( segnale) signal.

* * *
['seɲɲo]
1. sm

1) (gen) sign, (traccia) mark, sign, (graffio) scratch, (indizio) sign, indication

aveva dei segni rossi sul viso — she had red marks on her face

lasciare un segno (anche) fig — to leave a mark

non c'era segno di vita — there was no sign of life

non ha dato segni di vita — he gave no sign of life

è brutto segno — it's a bad sign

in o come segno d'amicizia — as a mark o token of friendship

diede segno di voler andare — he indicated that he wanted to leave

perdere il segno — (leggendo) to lose one's place

il segno dei suoi passi — his footprints pl

fare segno di sì — to nod

fare segno di no — to shake one's head

fare segno con la mano — to make a sign with one's hand

mi fece segno di spostarmi/avvicinarmi/fermarmi — he made a sign to me to move/come nearer/stop

di che segno sei? — what sign are you?

essere del segno dell'Acquario ecc — to be an Aquarian ecc

2) (bersaglio) target

tiro a segno — target shooting

cogliere o colpire nel segno — to hit the target o mark, fig to hit the bullseye, hit the nail on the head

2.

- segni particolari

- il segno della croce

- segno meno

- segno più

- segno zodiacale

* * *
['seɲɲo]
sostantivo maschile

1) mark, sign; (di coltello) notch

fare un segno sul muro — to make a mark on the wall

portare i -i di — to bear the marks o scars of [dolore, tempo]

- i di stanchezza sul volto — signs of tiredness on the face

lasciare il segno — fig. to leave one's mark, to set one's stamp; (quando si legge)

perdere, trovare, tenere il segno — to lose, find, mark one's place

mettere un segno alla pagina — to mark one's page

2) (contrassegno) sign, mark

-i caratteristici, particolari — particulars, distinguishing marks

3) (prova, indizio) sign

è (un) buon segno — it's a good o lucky sign

è cattivo o un brutto segno it's a bad sign; è segno che it's a sign o an indication o a signal that; un segno dei tempi a sign of the times; era un segno del destino it was fate; è arrossito, segno che ti ama — he flushed, it's a sure sign that he loves you

4) (simbolo grafico) sign (anche mat.); (di scrittura) mark

segno più o di addizione plus sign; segno meno o di sottrazione — minus sign

5) astrol. sign

di che segno sei? — what sign are you? what's your birth sign?

nato sotto il segno del Leone — born under (the sign of) Leo

6) (gesto, cenno) sign

fare segno a qcn. di fare — to signal o gesture to sb. to do, to motion sb. to do

fare segno di sì, di no — to indicate o nod agreement, disagreement

fare segno con la testa — to signal with one's head

linguaggio dei -i — sign language

comunicare a -i — to communicate by gestures, to use sign language

7) (espressione, dimostrazione) mark, sign

(non) dare o mostrare -i di to show (no) signs of [stanchezza, stress]; dare -i di impazienza — to show signs of impatience

8) med. sign

non dare -i di vita — to show no sign of life

9) sport (bersaglio)

mettere a segno — to score a bull's eye (anche fig.)

10) in segno di as a sign of, as a mark of

l'ha fatto in segno di stima — he did it as a sign o mark of his esteem

•

segno della croce — sign of the cross

farsi il segno della croce — to bless o cross oneself, to make the sign of the cross

segno zodiacale o dello zodiaco — star sign

••

passare il segno — to go too far, to overshoot o overstep the mark

andare a, colpire nel segno — to find its mark o target, to score a hit, to strike home

* * *

segno

/'seŋŋo/

sostantivo m.

1 mark, sign; (di coltello) notch; fare un segno sul muro to make a mark on the wall; portare i -i di to bear the marks o scars of [dolore, tempo]; - i di stanchezza sul volto signs of tiredness on the face; lasciare il segno fig. to leave one's mark, to set one's stamp; (quando si legge) perdere, trovare, tenere il segno to lose, find, mark one's place; mettere un segno alla pagina to mark one's page

2 (contrassegno) sign, mark; -i caratteristici, particolari particulars, distinguishing marks

3 (prova, indizio) sign; è (un) buon segno it's a good o lucky sign; è cattivo o un brutto segno it's a bad sign; è segno che it's a sign o an indication o a signal that; un segno dei tempi a sign of the times; era un segno del destino it was fate; è arrossito, segno che ti ama he flushed, it's a sure sign that he loves you

4 (simbolo grafico) sign (anche mat.); (di scrittura) mark; segno più o di addizione plus sign; segno meno o di sottrazione minus sign

5 astrol. sign; di che segno sei? what sign are you? what's your birth sign? nato sotto il segno del Leone born under (the sign of) Leo

6 (gesto, cenno) sign; fare segno a qcn. di fare to signal o gesture to sb. to do, to motion sb. to do; fare segno di sì, di no to indicate o nod agreement, disagreement; fare segno con la testa to signal with one's head; linguaggio dei -i sign language; comunicare a -i to communicate by gestures, to use sign language

7 (espressione, dimostrazione) mark, sign; (non) dare o mostrare -i di to show (no) signs of [stanchezza, stress]; dare -i di impazienza to show signs of impatience

8 med. sign; non dare -i di vita to show no sign of life

9 sport (bersaglio) mettere a segno to score a bull's eye (anche fig.)

10 in segno di as a sign of, as a mark of; l'ha fatto in segno di stima he did it as a sign o mark of his esteem

IDIOMS

passare il segno to go too far, to overshoot o overstep the mark; andare a, colpire nel segno to find its mark o target, to score a hit, to strike home

\

COMPOUNDS

segno della croce sign of the cross; farsi il segno della croce to bless o cross oneself, to make the sign of the cross; segno zodiacale o dello zodiaco star sign.

Dizionario Italiano-Inglese > segno
8 apuntar

v.

1 to make a note of, to note down.

apuntar a alguien to put somebody down (en lista) to put somebody's name down (en curso) to sign somebody up

he apuntado a mi hijo a clases de natación I've put my son's name down for swimming lessons, I've signed my son up for swimming lessons

apúntamelo (en la cuenta) put it on my account

2 to point (dirigir) (dedo).

apuntar a alguien to point at somebody; (con el dedo) to aim at somebody (con un arma)

apuntar una pistola hacia alguien, apuntar a alguien con una pistola to aim a gun at somebody

Pedro apunta el arma Peter points the gun.

3 to prompt (Teatro).

fue expulsada de clase por apuntar las respuestas a un compañero she was thrown out of the classroom for whispering the answers to a classmate

4 to hint at.

5 to appear.

6 to write down, to note down, to jot down, to put in writing.

María apunta los comentarios Mary writes down the comments.

7 to take aim.

Pedro apunta hacia Ricardo Peter takes aim at Richard.

8 to enroll, to add on to the list.

María apunta a Silvia Mary enrolls Silvia.

9 to point out, to indicate.

Pedro apunta las necesidades de ella Peter points out her needs.

10 to denote to, to indicate to, to suggest to.

La carta apunta desistir del plan The letter denotes to desist of the plan

* * *

apuntar

► verbo transitivo

1 (señalar) to point (a, at)

■ es feo apuntar con el dedo it's rude to point (with one's finger)

■ apuntó que... she pointed out that...

2 (arma) to aim

■ ¡apunten! take aim!

3 (anotar) to note down, make a note of

■ se lo apunto en cuenta I'll put it on your account, I'll charge it to your account

■ la apuntamos en la lista we put her on the list

4 (estar encaminado) to be aimed (a, at), be designed (a, to)

5 (insinuar) to suggest, indicate

6 (sujetar) to stitch, pin lightly, tack lightly

7 TEATRO to prompt

8 familiar (en un examen) to whisper the answer to

► verbo intransitivo

1 to begin to appear

■ cuando apunta el día when day breaks

2 TEATRO to prompt

► verbo pronominal apuntarse

1 (inscribirse) to enrol

2 familiar (participar) to take part (a, in)

■ ¿te apuntas? are you game?

\

FRASEOLOGÍA

apuntarse un tanto to score a point

* * *

verb

1) to aim

2) point

3) note down

4) prompt

5) suggest, hint

•

- apuntarse

* * *

1. VT

1) (=dirigir) [+ cámara, pistola, misil] to aim (a at)
train (a on)
2) (=sugerir) to point out

apuntó la necesidad de una huelga — he pointed out the need for a strike

apuntó la posibilidad de que no hubiera sido un suicidio — she suggested the possibility that it mightn't have been suicide, she pointed out that it mightn't have been suicide

3) (=anotar)

a) [en cuaderno] make a note of, note down; [en lista, tabla] to enter, record

apuntó la dirección en su agenda — she made a note of the address in her diary, she noted down the address in her diary

apuntó la temperatura en un gráfico — she recorded o wrote down the temperature on a graph

apúntalo en mi cuenta — put it on my account

apuntar una cantidad a cuenta de algn — to charge a sum to sb's account

b) (Estadística) [+ velocidad, tiempo] to log

4) (=inscribir) [en lista] to put down; [en colegio, curso] to enrol, enroll (EEUU); [en concurso, competición] to enter, put down

¿me puedes apuntar para la cena de Navidad? — could you put me down for the Christmas dinner?

lo han apuntado en un colegio privado — they have enrolled him at a private school

5) (=decir en voz baja) [a actor] to prompt

apuntar la respuesta a algn — to whisper the answer to sb

6) (=afilar) to sharpen, put a point on

7) (=apostar) [+ dinero] to bet

8) (Cos) to fasten

2. VI

1) (=señalar) [con arma] to aim; [con dedo, objeto] to point at

no apuntes hacia ninguna persona — [con arma] don't aim at anybody o don't point your gun at anybody; [con dedo] don't point at anybody

¡apunten! ¡disparen! — take aim! fire!

apuntar con: todos le apuntaban con el dedo — everyone pointed their fingers at her

no apuntes con la botella hacia la ventana — don't point the bottle at the window

apuntar a algn con un arma — to aim a gun at sb, point a gun at sb

me apuntó al pecho con un fusil — he aimed o pointed the gun at my chest

apuntó con su pistola al cajero y se llevó todo el dinero — he held up the cashier with his gun and took all the money

- apuntar y no dar

2) (=dirigirse) to point

la proa apuntaba hacia el sur — the prow was pointing south

sus declaraciones apuntaban en la dirección opuesta — his statements pointed in the opposite direction

ese chico apunta demasiado alto — that kid sets his sights too high

3) (=anotar) to note down

¿tienes dónde apuntar? — have you got something to note this down on?

apunta, dos kilos de patatas y uno de uvas — note this down o make a note, two kilos of potatoes and a kilo of grapes

4) (=surgir) [barba] to sprout

ya empezaba a apuntar el día — the day was dawning

una tendencia que ya comenzaba a apuntar a finales del siglo — a tendency that had already begun to emerge at the end of the century

el maíz apunta bien este año — LAm the corn is coming on nicely this year

5)

apuntar a algo — to point to sth

una hipótesis apunta al origen romano del yacimiento — one hypothesis suggests that the site is of Roman origin

todo apunta a que van a ganar las elecciones — there is every indication o sign that they will win the elections, everything points to them winning the election

todo parece apuntar a que... — everything seems to indicate that...

6) LAm (=apostar) to bet, place bets

3.

See:

apuntarse

* * *
1.
verbo transitivo

1)

a) ( tomar nota de) to make a note of, note down

tengo que apuntar tu dirección — I must make a note of your address

apúntelo en mi cuenta — put it on my account

b) (para excursión, actividad) to put... down

apúntame para el sábado — put me down for Saturday

2) (Teatr) to prompt; (Educ)

mi amiga me apuntaba las respuestas — (fam) my friend whispered the answers to me

3) (señalar, indicar) to point at

no la apuntes con el dedo — don't point (your finger) at her

apuntó con el dedo dónde estaba el error — he pointed (his finger) to where the mistake was

4) ( afirmar) to point out

apuntó la necesidad de un cambio — he pointed out the need for a change
2.
apuntar vi

1)

a) ( con arma) to aim

preparen... apunten... fuego! — ready... take aim... fire!

apuntar a alguien/algo — to aim at somebody/something

le apuntó con una pistola — she pointed/aimed a gun at him

b) (indicar, señalar) to point

la aguja apunta al or hacia el norte — the needle points north

2) ( anotar)

apunta: comprar limones, leche... — make a note, you need to buy lemons, milk...

¿tienes lápiz? pues apunta — have you got a pencil? well, take o jot this down

3) (Teatr) to prompt

4) (liter) día to break; barba to appear, begin to show; flor/planta to sprout

al apuntar el alba — at the break of day (liter)
3.
apuntarse v pron

1)

a) ( inscribirse)

apuntarse a or en algo — a curso to enroll* on something; a clase to sign up for something

me apunté para ir a la excursión — I put my name down for the outing

vamos a la discoteca ¿te apuntas? — we're going to the disco, do you want to come (along)?

me voy a tomar un café ¿quién se apunta? — I'm going out for a coffee, anyone want to join me? (colloq)

b) ( obtener) < tanto> to score; < victoria> to chalk up, achieve

se apuntó el gol de la victoria — he scored the winning goal

2) ( manifestarse) tendencia to become evident

* * *

= get at, point, point out, jot down, take + aim, take down, mark + Nombre + down as, mark + Nombre + up.

Ex. What I'm getting at is this: At least in the CIP entry that I have seen, LC, following customary practice, made a title entry for the main title, 'Women in Librarianship', but nothing under Melvil's 'Rib Symposium'.

Ex. An arrow pointing upwards indicates when the terminal is in insert mode.

Ex. By means of the arrangement of document substitutes in library catalogues, and also by the arrangement of documents themselves, it is possible to point out, or indicate, classes of documents.

Ex. Find some scrap paper and jot down the subject areas taught in schools.

Ex. This article has been a discussion of how public libraries can take aim on quality.

Ex. All technical processes that take place before, during and directly after the flight are taken down automatically by the flight recorder in the cockpit.

Ex. One look convinced the employer that she was unsuited for the work, and he marked her down as unsuitable.

Ex. If you fax your document, please include a return address -- we will edit and mark it up by hand and return it to you by post.

----

* apuntar a = point + the way to, point to.

* apuntar a la misma conclusión = point to + the same conclusion.

* apuntar con el dedo = point + the fingers at.

* apuntar el hecho de que = point to + the fact that.

* apuntar muy alto = reach for + the stars, shoot for + the stars.

* apuntarse = enrol [enroll -USA], sign up, be game, register (with).

* apuntarse a = join + Asociación.

* apuntarse medallas = chalk up + achievements.

* evidencia + apuntar a = evidence + points towards.

* * *
1.
verbo transitivo

1)

a) ( tomar nota de) to make a note of, note down

tengo que apuntar tu dirección — I must make a note of your address

apúntelo en mi cuenta — put it on my account

b) (para excursión, actividad) to put... down

apúntame para el sábado — put me down for Saturday

2) (Teatr) to prompt; (Educ)

mi amiga me apuntaba las respuestas — (fam) my friend whispered the answers to me

3) (señalar, indicar) to point at

no la apuntes con el dedo — don't point (your finger) at her

apuntó con el dedo dónde estaba el error — he pointed (his finger) to where the mistake was

4) ( afirmar) to point out

apuntó la necesidad de un cambio — he pointed out the need for a change
2.
apuntar vi

1)

a) ( con arma) to aim

preparen... apunten... fuego! — ready... take aim... fire!

apuntar a alguien/algo — to aim at somebody/something

le apuntó con una pistola — she pointed/aimed a gun at him

b) (indicar, señalar) to point

la aguja apunta al or hacia el norte — the needle points north

2) ( anotar)

apunta: comprar limones, leche... — make a note, you need to buy lemons, milk...

¿tienes lápiz? pues apunta — have you got a pencil? well, take o jot this down

3) (Teatr) to prompt

4) (liter) día to break; barba to appear, begin to show; flor/planta to sprout

al apuntar el alba — at the break of day (liter)
3.
apuntarse v pron

1)

a) ( inscribirse)

apuntarse a or en algo — a curso to enroll* on something; a clase to sign up for something

me apunté para ir a la excursión — I put my name down for the outing

vamos a la discoteca ¿te apuntas? — we're going to the disco, do you want to come (along)?

me voy a tomar un café ¿quién se apunta? — I'm going out for a coffee, anyone want to join me? (colloq)

b) ( obtener) < tanto> to score; < victoria> to chalk up, achieve

se apuntó el gol de la victoria — he scored the winning goal

2) ( manifestarse) tendencia to become evident

* * *

= get at, point, point out, jot down, take + aim, take down, mark + Nombre + down as, mark + Nombre + up.

Ex: What I'm getting at is this: At least in the CIP entry that I have seen, LC, following customary practice, made a title entry for the main title, 'Women in Librarianship', but nothing under Melvil's 'Rib Symposium'.

Ex: An arrow pointing upwards indicates when the terminal is in insert mode.

Ex: By means of the arrangement of document substitutes in library catalogues, and also by the arrangement of documents themselves, it is possible to point out, or indicate, classes of documents.

Ex: Find some scrap paper and jot down the subject areas taught in schools.

Ex: This article has been a discussion of how public libraries can take aim on quality.

Ex: All technical processes that take place before, during and directly after the flight are taken down automatically by the flight recorder in the cockpit.

Ex: One look convinced the employer that she was unsuited for the work, and he marked her down as unsuitable.

Ex: If you fax your document, please include a return address -- we will edit and mark it up by hand and return it to you by post.

* apuntar a = point + the way to, point to.

* apuntar a la misma conclusión = point to + the same conclusion.

* apuntar con el dedo = point + the fingers at.

* apuntar el hecho de que = point to + the fact that.

* apuntar muy alto = reach for + the stars, shoot for + the stars.

* apuntarse = enrol [enroll -USA], sign up, be game, register (with).

* apuntarse a = join + Asociación.

* apuntarse medallas = chalk up + achievements.

* evidencia + apuntar a = evidence + points towards.

* * *

apuntar [A1 ]

vt

A

1 (tomar nota de) to make a note of, note down

apunta todo lo que tienes que comprar make a note of o note down o jot down everything you have to buy

apunta en una libreta todo lo que ha hecho en el día he notes down o writes down in a notebook everything he's done during the day, he makes a note of everything he's done during the day in a notebook

tengo que apuntar tu dirección I must make a note of your address, I must write down your address

apúntelo en mi cuenta put it on my account

apunta todo porque tiene muy mala memoria he writes everything down because he has a terrible memory

2 (en un curso) to enroll*, put … down; (para una excursión, actividad) to put … down

quiero apuntar a la niña a or en clases de inglés I want to put my daughter's name down for o enroll my daughter for English classes

apúntame para el sábado put me down for Saturday

B ( Teatr) to prompt

pasa aquí al frente para que no te apunten las respuestas ( fam); come up to the front so that no one can whisper the answers to you o help you with the answers

C (señalar, indicar) to point at

no la apuntes con el dedo don't point (your finger) at her

apuntó con el dedo dónde estaba el error he pointed (with his finger) to where the mistake was, he pointed (his finger) to where the mistake was

apuntó con una regla el lugar exacto en el mapa he used a ruler to point to o indicate the exact spot on the map

D (afirmar, señalar) to point out

el presidente apuntó la necesidad de un cambio radical the president pointed out the need o pointed to the need for a radical change

apuntó que no se trataba de obtener privilegios he pointed out that it was not a matter of getting privileges

—no sólo ocurre en este país —apuntó this isn't the only country where it happens, he pointed out

■ apuntar

vi

A

1 (con un arma) to aim

preparen … apunten … ¡fuego! ready … take aim … fire!

apunta hacia or para otro lado aim (it) somewhere else

apuntar A algn/algo to aim AT sb/sth

apuntar al blanco to aim at the target

le apuntó con una pistola she pointed/aimed a gun at him

2 (indicar, señalar) to point

la aguja apunta siempre al or hacia el norte the needle always points north

ningún dato parece apuntar a la existencia de un compló there is no information to point to o indicate the existence of a plot

B

(anotar): apunta, comprar harina, leche, pan … make a note, you need to buy flour, milk, bread …

¿tienes papel y lápiz? pues apunta have you got paper and a pencil? well, take o jot this down

C ( Teatr) to prompt

D ( liter); «día» to break; «barba» to appear, begin to show; «flor/planta» to sprout

al apuntar el alba at the break of day ( liter)

ya apuntan los primeros capullos the first buds are already appearing

■ apuntarse

v pron

A

1 (inscribirse) apuntarse A or EN algo:

me apunté a or en un cursillo de natación I enrolled on o signed up for a swimming course

apuntarse al paro ( Esp); to register as unemployed, to sign on ( BrE colloq)

¿te vas a apuntar al or en el torneo? are you going to put your name down o put yourself down for the tournament?

me apunté para ir a la excursión I put my name o myself down for the outing

nos vamos a la discoteca ¿te apuntas? we're going to the disco, do you want to come (along) o ( BrE) do you fancy coming?

vamos a salir a cenar — oye, yo me apunto we're going out for dinner — oh, I'll come!

me voy a tomar un café ¿quién se apunta? I'm going out for a coffee, anyone interested? o anyone want to join me? ( colloq)

2 (obtener, anotarse) ‹tanto› to score; ‹victoria› to chalk up, achieve, gain

se apuntó un gran éxito con este libro she scored a great hit with this book

el jugador que se apuntó el gol de la victoria the player who scored the winning goal

B (manifestarse) to become evident

las tendencias artísticas que ya se apuntaban a finales del siglo pasado the artistic tendencies which were already becoming evident at the end of the last century

el festival ha profundizado en una dirección que ya se apuntaba en años anteriores the festival has continued in a direction which was already becoming evident in previous years

* * *

apuntar ( conjugate apuntar) verbo transitivo
1
a) ( tomar nota de) to make a note of, note down

b) (para excursión, actividad) to put … down

2 (señalar, indicar) to point at;
◊ no la apuntes con el dedo don't point (your finger) at her

verbo intransitivo
a) ( con arma) to aim;

◊ preparen … apunten … ¡fuego! ready … take aim … fire!;

le apuntó con una pistola she pointed/aimed a gun at him
b) (indicar, señalar) to point

apuntarse verbo pronominal
a) ( inscribirse) apuntarse a or en algo ‹ a curso› to enroll^{( conjugate enroll)} on sth;

‹ a clase› to sign up for sth;
◊ me apunté para ir a la excursión I put my name down for the outing;

apuntarse al paro (Esp) to register as unemployed, to sign on (BrE colloq)
b) ( obtener) ‹ tanto› to score;

‹ victoria› to chalk up, achieve
apuntar
I verbo transitivo
1 (escribir) to note down, make a note of
2 (sugerir, indicar) to indicate, suggest
apuntar a..., to point to...
3 (un arma) to aim
4 (señalar) to point out
5 Teat to prompt
II verbo intransitivo apuntaba el siglo, the century was dawning
' apuntar' also found in these entries:
Spanish:
señalar
- anotar
- nota
English:
aim
- cover
- down
- enter
- get down
- jot down
- level
- note
- note down
- prompt
- put down
- record
- take down
- train
- wildly
- jot
- take

* * *

apuntar

♦ vt

1. [anotar] to make a note of, to note down;

apuntar a alguien [en lista] to put sb down (en on); [en curso] to put sb's name down, to sign sb up (en o a for); [m5] apunta en una lista todo lo que quieres que compre jot down everything you want me to buy, make a list of the things you want me to buy;

tengo que apuntar tu número de teléfono I must make a note of your phone number, I must write your phone number down somewhere;

he apuntado a mi hijo a clases de natación I've put my son's name down for swimming lessons, I've signed my son up for swimming lessons;

apunté a mis padres para ir a la excursión I put my parents down for the trip;

apúntamelo (en la cuenta) put it on my account;

ya puedes ir con cuidado, que esto lo apunto [amenaza] you'd better watch out, I'm not going to forget this

2. [dirigir] [dedo] to point;
[arma] to aim;
apuntar a alguien [con el dedo] to point at sb;
[con un arma] to aim at sb;
apuntar una pistola hacia alguien, apuntar a alguien con una pistola to aim a gun at sb;

les apuntó con un rifle he aimed o pointed a rifle at them;

apuntó al blanco y disparó he took aim at the target and shot;

la brújula apunta al norte the compass points (to the) north

3. Teatro to prompt;
Fam
fue expulsada de clase por apuntar las respuestas a un compañero she was thrown out of the classroom for whispering the answers to a classmate

4. [sugerir] to hint at;
[indicar] to point out;
apuntó la posibilidad de subir los impuestos he hinted that he might raise taxes;

la policía ha apuntado la posibilidad de que los secuestradores la hayan matado the police have admitted that the kidnappers may have killed her;

el joven jugador apunta buenos conocimientos the young player shows a lot of promise

5. [afilar] to sharpen

6. Col [abotonar] to button up

♦ vi

1. [vislumbrarse] to appear;
[día] to break;
en los árboles ya apuntaban las primeras hojas the first leaves were appearing on the trees

2. [indicar]
apuntar a to point to;

todo apunta a que ganará Brasil everything points to a win for Brazil;

todas las pruebas apuntan a su culpabilidad all the evidence points to him being guilty;

las sospechas apuntan a un grupo separatista a separatist group is suspected

3. Teatro to prompt

4. [con un arma] to aim;

¡carguen, apunten, fuego! ready, take aim, fire!;

Comp

apuntar a lo más alto to set one's sights very high

♦ See also the pronominal verb apuntarse

* * *

apuntar

I v/t

1 ( escribir) note down, make a note of

2 TEA prompt

3 en curso, para viaje etc put one’s name down (en, a on;

para for)

4

:

apuntar con el dedo point at o to

II v/i

1 con arma aim;

apuntar alto fig aim high, have big ambitions

2

:

apunta el día lit day is breaking

* * *

apuntar vt

1) : to aim, to point

2) anotar: to write down, to jot down

3) indicar, señalar: to point to, to point out

4) : to prompt (in the theater)

apuntar vi

1) : to take aim

2) : to become evident

♦ See also the reflexive verb apuntarse

* * *

apuntar vb

1. (escribir) to make a note of / to note down

apunta mi teléfono make a note of my phone number

2. (inscribir) to put somebody's name down [pt. & pp. put]

lo he apuntado en la lista de espera I've put his name down on the waiting list

3. (dirigir un arma) to aim / to point

apuntó la escopeta al blanco he aimed the rifle at the target

no apuntes con el dedo don't point

Spanish-English dictionary > apuntar
9 schlagen

das Schlagen

beat; beating

* * *
schla|gen ['ʃlaːgn] pret schlug [ʃluːk] ptp geschlagen [gə'ʃlagn]
1. vti

1) (= zuschlagen, prügeln) to hit; (= hauen) to beat; (= einmal zuschlagen, treffen) to hit, to strike; (mit der flachen Hand) to slap, to smack; (leichter) to pat; (mit der Faust) to punch; (mit Schläger) to hit; (= treten) to kick; (mit Hammer, Pickel etc) Loch to knock

die Bombe schlug ein Loch in die Straße — the bomb blew a hole in the road

jdn bewusstlos schlágen — to knock sb out or unconscious; (mit vielen Schlägen) to beat sb unconscious

etw in Stücke or kurz und klein schlágen — to smash sth up or to pieces

nach jdm/etw schlágen — to hit out or lash out at sb/sth

um sich schlágen — to lash out

mit dem Hammer auf den Nagel schlágen — to hit the nail with the hammer

mit der Faust an die Tür/auf den Tisch schlágen — to beat or thump on the door/table with one's fist

gegen die Tür schlágen — to hammer on the door

jdn auf die Schulter schlágen — to slap sb on the back; (leichter) to pat sb on the back

jdn auf den Kopf schlágen — to hit sb on the head

jdm ein Buch or mit einem Buch auf den Kopf schlágen — to hit sb on the head with a book

jdm etw aus der Hand schlágen — to knock sth out of sb's hand

jdn ins Gesicht schlágen — to hit/slap/punch sb in the face

ihm schlug das Gewissen — his conscience pricked (Brit) or bothered him

ins Gesicht schlágen (fig) — to be a slap in the face for sth

na ja, ehe ich mich schlágen lasse! (hum inf) — yes, I don't mind if I do, I suppose you could twist my arm (hum inf)

See:

→ grün, Fass

2) (= läuten) to chime; Stunde to strike

die Uhr hat 12 geschlagen — the clock has struck 12

eine geschlagene Stunde — a full hour

wissen, was es or die Uhr or die Glocke or die Stunde geschlagen hat (fig inf) — to know what's what (inf)

See:

→ dreizehn

3)

(= heftig flattern) mit den Flügeln schlágen, die Flügel schlágen (liter) — to beat or flap its wings

2. vt

1) (= besiegen, übertreffen) Gegner, Konkurrenz, Rekord to beat

schlágen — to beat sb at sth

unsere Mannschaft schlug den Gegner (mit) 2:1 — our team beat their opponents (by) 2-1

sich geschlagen geben — to admit that one is beaten, to admit defeat

2) Teig, Eier to beat; (mit Schneebesen) to whisk; Sahne to whip

ein Ei in die Pfanne schlágen — to crack an egg into the pan

ein Ei in die Suppe schlágen — to beat an egg into the soup

3) (CHESS) to take, to capture

4) (liter = treffen)

das Schicksal schlug sie hart — fate dealt her a hard blow

ein vom Schicksal geschlagener Mann — a man dogged by fate

5) (BIBL = bestrafen) to strike (down), to smite (BIBL)

mit Blindheit geschlagen sein (lit, fig) — to be blind

mit Dummheit geschlagen sein — to be dumb

6) (= fällen) to fell

7) (= fechten) Mensuren to fight

8)

(liter: = krallen, beißen) schlágen — to sink one's talons/teeth into sth

9) (HUNT = töten) to kill

10) (= spielen) Trommel to beat; (liter) Harfe, Laute to pluck, to play

das Schlagen der Trommeln — the beat(ing) of the drums

11) (dated = prägen) Münzen etc to mint, to coin

12) (= hinzufügen) to add (
auf +acc, zu to); Gebiet to annexe
13) (in Verbindung mit n siehe auch dort) Kreis, Bogen to describe; Purzelbaum, Rad to do; Alarm, Funken to raise; Krach to make

Profit aus etw schlágen — to make a profit from sth; (fig) to profit from sth

eine Schlacht schlágen — to fight a battle

14)

den Kragen nach oben schlágen — to turn up one's collar

die Hände vors Gesicht schlágen — to cover one's face with one's hands

15) (= wickeln) to wrap

3. vi

1) (Herz, Puls) to beat; (heftig) to pound, to throb

sein Puls schlug unregelmäßig — his pulse was irregular

ihr Herz schlägt für den FC Bayern — she's passionate about FC Bayern

See:

→ höherschlagen

2) aux sein

(= auftreffen) schlágen — to hit one's head on/against sth

3) aux sein

(= gelangen) ein leises Wimmern schlug an sein Ohr — he could hear a faint whimpering

4) (Regen) to beat; (Wellen) to pound, to beat

See:

→ Welle

5) aux sein or haben (Flammen) to shoot out (aus of); (Rauch) to pour out (aus of)

6) (Blitz) to strike (
in etw acc sth)
7) (=singen Nachtigall, Fink) to sing

8)

aux sein (inf: = ähneln) er schlägt sehr nach seinem Vater — he takes after his father a lot

See:

→ Art

9)

(= betreffen) schlágen — to be in sb's field/line

10) aux sein

(ESP MED: = in Mitleidenschaft ziehen) auf die Augen/Nieren etc schlágen — to affect the eyes/kidneys etc

jdm auf die Augen etc schlágen — to affect sb's eyes etc

See:

→ Magen

4. vr

1) (= sich prügeln) to fight; (= sich duellieren) to duel (
auf +dat with)
als Schuljunge habe ich mich oft geschlagen — I often had fights when I was a schoolboy

sich mit jdm schlágen — to fight (with) sb, to have a fight with sb

sich um etw schlágen (lit, fig) — to fight over sth

er schlägt sich nicht um die Arbeit — he's not too keen on work (Brit), he's not crazy about work (inf)

2) (= sich selbst schlagen) to hit or beat oneself

3) (= sich bewähren) to do, to fare

sich tapfer or gut schlágen — to make a good showing

4)

(= sich begeben) sich nach rechts/links/Norden schlágen — to strike out to the right/left/for the North

schlágen — to side with sb

sich zu einer Partei schlágen — to throw in one's lot with a party

See:

→ Leben

5) (MECH)

schlágen — to affect sth

* * *

1) (to use a bat: He bats with his left hand.) bat

2) (to strike (the ball) with a bat: He batted the ball.) bat

3) bag

4) (to hit or strike violently, often making a loud noise: The child banged his drum; He banged the book down angrily on the table.) bang

5) (to beat or strike with a club: They clubbed him to death.) club

6) (to strike or hit repeatedly: Beat the drum.) beat

7) (to win against: She beat me in a contest.) beat

8) (to mix thoroughly: to beat an egg.) beat

9) (to move in a regular rhythm: My heart is beating faster than usual.) beat

10) beating

11) (to strike with the fist.) buffet

12) ((of a clock) to indicate the time by chiming: The clock chimed 9 o'clock.) chime

13) (to strike (someone) with the palm of the hand, often in a friendly way: He clapped him on the back and congratulated him.) clap

14) (to strike sharply: She clipped him over the ear.) clip

15) (to hit hard: He drove a nail into the door; He drove a golf-ball from the tee.) drive

16) (to (cause or allow to) come into hard contact with: The ball hit him on the head; He hit his head on/against a low branch; The car hit a lamp-post; He hit me on the head with a bottle; He was hit by a bullet; That boxer can certainly hit hard!) hit

17) (to put into a certain state or position by hitting: He knocked the other man senseless.) knock

18) (to hit with the fist: He punched him on the nose.) punch

19) (to signal (something) by making a sound: Sound the alarm!) sound

20) strike

21) (to mint or manufacture (a coin, medal etc).) strike

22) (to whip: I'm whipping up eggs for the dessert.) whip up

23) (to beat (eggs etc).) whip

24) (to beat (eggs etc) with a fork or whisk.) whisk

* * *

schla·gen

[ˈʃla:gn̩]

I. TRANSITIVES VERB

1.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (hauen)

▪ jdn \schlagen to hit [or form strike] sb; (mit der Faust) to punch sb; (mit der flachen Hand) to slap sb

sie schlug ihm das Heft um die Ohren she hit him over the head with the magazine

mit der Faust auf den Tisch \schlagen to hammer on the table with one's fist

den Gegner zu Boden \schlagen to knock one's opponent down

jdm etw aus der Hand \schlagen to knock sth out or sb's hand

etw kurz und klein [o in Stücke] \schlagen to smash sth to pieces

jdn mit der Peitsche \schlagen to whip sb

jdn mit einem Schlagstock \schlagen to club [or hit] [or beat] sb with a stick

jdm [wohlwollend] auf die Schulter \schlagen to give sb a [friendly] slap on the back

2.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (prügeln)

▪ jdn \schlagen to beat sb

schlägt dich dein Mann? does your husband beat you [up] [or hurt] you?

jdn bewusstlos \schlagen to beat sb senseless [or unconscious]

jdn blutig \schlagen to leave sb battered and bleeding

jdn halb tot \schlagen to leave sb half dead

jdn zum Krüppel \schlagen to cripple sb

3.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (geh: heimsuchen)

▪ jdn \schlagen:

das Schicksal hat ihn hart [o schwer] ge \schlagen fate has dealt him a hard blow

mit einer Krankheit geschlagen sein to be afflicted by an illness

ein vom Schicksal geschlagener Mensch a man dogged by ill-fate; s.a. Blindheit, Dummheit

4.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (besiegen)

▪ jdn \schlagen to defeat sb; SPORT to beat sb

▪ jdn [in etw dat] \schlagen to beat sb [in [or at] sth]

den Feind mit Waffengewalt \schlagen to defeat the enemy with force of arms

sich akk ge \schlagen geben to admit defeat

den Gegner vernichtend \schlagen to inflict a crushing defeat on one's opponent

jd ist nicht zu \schlagen sb is unbeatable

5.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (Spielfiguren eliminieren)

▪ etw \schlagen to take sth

Läufer schlägt Bauern! bishop takes pawn!

ich brauche drei Augen, um deinen Spielstein zu \schlagen I need a three to take you[r counter]

6.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben KOCHK

▪ etw \schlagen to beat sth

Sahne \schlagen to whip cream

Eiweiß steif [o zu Schnee] \schlagen to beat the egg white until stiff

Eier in die Pfanne \schlagen to crack eggs into the pan

die Soße durch ein Sieb \schlagen to pass the gravy through a sieve

7.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben MUS (zum Erklingen bringen)

die Saiten \schlagen to pluck the strings

den Takt \schlagen to beat time

die Trommel \schlagen to beat the drums

8.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (läuten)

▪ etw \schlagen to strike sth

die Uhr hat gerade 10 [o (geh) die zehnte Stunde] ge \schlagen the clock has just struck ten; (fig)

die Stunde der Rache/Wahrheit hat ge\schlagen the moment of revenge/truth has come; (fig)

jetzt schlägt's aber dreizehn! that's a bit much [or thick]!

eine ge\schlagene Stunde warten to wait for a whole hour

wissen, was die Glocke [o Uhr] ge\schlagen hat (fig) to know what's what

9.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (treiben)

▪ etw [irgendwohin] \schlagen to hit sth [somewhere]

den Ball ins Aus \schlagen to kick the ball out of play

ein Loch ins Eis \schlagen to break [or smash] a hole in the ice

einen Nagel in die Wand \schlagen to knock [or hammer] a nail into the wall

10.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (geh: krallen)

die Fänge/Krallen/Zähne in die Beute \schlagen to dig [or sink] its claws/talons/teeth into the prey

11.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (legen)

▪ etw irgendwohin \schlagen to throw sth somewhere

die Arme um jdn \schlagen to throw one's arms around sb

ein Bein über das andere \schlagen to cross one's legs

die Decke zur Seite \schlagen to throw off the blanket

die Hände vors Gesicht \schlagen to cover one's face with one's hands

den Kragen nach oben \schlagen to turn up one's collar

12.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben POL, ÖKON (hinzufügen)

die Unkosten auf den Verkaufspreis \schlagen to add the costs to the retail price

ein Gebiet zu einem Land \schlagen to annex a territory to a country

13.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (wickeln)

▪ etw/jdn in etw akk \schlagen to wrap sth/sb in sth

das Geschenk in Geschenkpapier \schlagen to wrap up the present

das Kind in die Decke \schlagen to wrap the child in the blanket

14.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (ausführen)

▪ etw \schlagen:

das Kleid schlägt Falten the dress gets creased

einen Bogen um das Haus \schlagen to give the house a wide berth

das Kreuz \schlagen to make the sign of the cross

mit dem Zirkel einen Kreis \schlagen to describe a circle with compasses

15.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (fällen)

einen Baum \schlagen to fell a tree

16.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben JAGD (reißen)

ein Tier \schlagen to take an animal

17.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (veraltend: prägen)

Medaillen \schlagen to strike medals

Münzen \schlagen to mint coins

18.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (fechten)

eine Mensur \schlagen to fight a duel

eine \schlagende Verbindung a duelling [or AM dueling] fraternity

19.

<schlug, geschlagen>

(in Verbindung mit einem Substantiv)

Funken \schlagen to send out sparks sep

eine Schlacht \schlagen to fight a battle

20.

▶ ehe ich mich \schlagen lasse! (hum fam) oh all right [or go on] then!, before you twist my arm!

▶ jdn in die Flucht \schlagen to put sb to flight

▶ etw in den Wind \schlagen to reject sth out of hand; s.a. Alarm, Krach, Profit, Purzelbaum, Rad

II. INTRANSITIVES VERB

1.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (hauen)

▪ nach jdm \schlagen to hit out at sb

▪ [mit etw dat] um sich akk \schlagen to lash [or thrash] about [with sth]

er schlug [wie] wild um sich he lashed [or hit] out wildly all round him

▪ [mit etw dat] irgendwohin \schlagen to hit sth [with sth]

mit der Faust gegen eine Tür \schlagen to beat at a door with one's fist

[jdm] [mit der Hand] ins Gesicht \schlagen to slap sb's face

jdm in die Fresse \schlagen (derb) to punch sb in the face fam

gegen das Tor \schlagen to knock at the gate

2.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: sein (auftreffen)

▪ an [o gegen] etw akk \schlagen to land on sth, to strike against sth

der Stein schlug hart auf das Straßenpflaster the stone landed with a thud on the road

die schweren Brecher schlugen gegen die Hafenmauer the heavy breakers broke [or crashed] against the harbour wall

hörst Du, wie der Regen gegen die Fensterläden schlägt? can you hear the rain [beating] against the shutters?

der Regen schlug heftig gegen die Fensterscheibe the rain lashed against the window

ich habe doch irgendwo eine Tür \schlagen hören! but I heard a door slam somewhere!

3.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: sein (explodieren) to strike

ein Blitz ist in den Baum ge\schlagen the tree was struck by lightning

4.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (pochen) to beat

ihr Puls schlägt ganz schwach/unregelmäßig/kräftig her pulse is very weak/irregular/strong

nach dem Lauf hier hoch schlägt mir das Herz bis zum Hals my heart's pounding after running up here

sein Herz hat aufgehört zu \schlagen his heart has stopped

vor Angst schlug ihr das Herz bis zum Hals she was so frightened that her heart was in her mouth; (fig)

ihr Herz schlägt ganz für Bayern München she's a whole-hearted Bayern Munich fan

5.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (läuten)

▪ etw schlägt sth is striking

hör mal, das Glockenspiel schlägt listen, the clock is chiming

die Kirchglocken \schlagen the church bells are ringing; s.a. Stunde

6.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: sein o haben (emporlodern)

▪ etw schlägt aus etw dat sth is shooting up from sth

aus dem Dach schlugen die Flammen the flames shot up out of the roof

7.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben ORN (singen) Nachtigalle, Fink to sing

8.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (bewegen)

mit den Flügeln \schlagen to beat its wings

9.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: sein (fam: ähneln)

▪ nach jdm \schlagen to take after sb

er schlägt überhaupt nicht nach seinem Vater he doesn't take after his father at all; s.a. Art

10.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: sein (in Mitleidenschaft ziehen)

▪ jdm [auf etw akk] \schlagen to affect sb['s sth]

das schlechte Wetter schlägt mir langsam aufs Gemüt the bad weather is starting to get me down

der Streit ist ihr auf den Magen ge\schlagen the quarrel upset her stomach

11.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: sein (zugehören)

in jds Fach \schlagen to be in sb's field

12.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: sein (dringen)

Lärm schlug an meine Ohren the noise reached my ears

das Blut schlug ihm ins Gesicht the blood rushed to his face

die Röte schlug ihr ins Gesicht she turned quite red

III. REFLEXIVES VERB

1.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (sich prügeln)

▪ sich akk \schlagen to have a fight, to fight each other

▪ sich akk [mit jdm] \schlagen to fight [sb]

sich akk selbst \schlagen to hit [or beat] oneself

2.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (sich duellieren)

▪ sich akk \schlagen to duel

3.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (rangeln)

▪ sich akk [um etw akk] \schlagen to fight [over sth]

das Konzert ist ausverkauft, die Leute haben sich um die Karten geradezu ge\schlagen the tickets went like hot cakes and the concert is sold out; (iron fam)

ich schlage mich nicht darum, das Geschirr zu spülen I'm not desperate to do the washing up

4.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (sich wenden)

▪ sich akk irgendwohin \schlagen to strike out

sich akk nach rechts \schlagen to strike out to the right

sich akk in die Büsche \schlagen to slip away hum, to go behind a tree hum

sich akk auf jds Seite \schlagen to take sb's side; (die Fronten wechseln) to go over to sb

5.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (in Mitleidenschaft ziehen)

etw schlägt sich akk jdm aufs Gemüt sth gets sb down

etw schlägt sich jdm auf den Magen sth affects sb's stomach

6.

<schlug, geschlagen>

Hilfsverb: haben (sich anstrengen)

▪ sich akk [irgendwie] \schlagen to do somehow

sich akk gut \schlagen to do well

wie war die Prüfung? — ich denke, ich habe mich ganz gut geschlagen how was the exam? — I think I've done pretty well

* * *
1.
unregelmäßiges transitives Verb

1) hit; beat; strike; (mit der Faust) punch; hit; (mit der flachen Hand) slap; (mit der Peitsche) lash

ein Kind schlagen — smack a child; (aufs Hinterteil) spank a child

jemanden bewusstlos/zu Boden schlagen — beat somebody senseless/to the ground; (mit einem Schlag) knock somebody senseless/to the ground

die Hände vors Gesicht schlagen — cover one's face with one's hands

ein Loch ins Eis schlagen — break or smash a hole in the ice; s. auch grün 1)

2) (mit Richtungsangabe) hit < ball>; (mit dem Fuß) kick

einen Nagel in etwas (Akk.) schlagen — knock a nail into something

etwas durch ein Sieb schlagen — press something through a sieve

3) (rühren) beat < mixture>; whip < cream>; (mit einem Schneebesen) whisk

die Sahne steif schlagen — beat the cream till stiff

4) (läuten) < clock> strike; < bell> ring

die Uhr schlägt acht — the clock strikes eight

eine geschlagene Stunde — (ugs.) a whole hour; s. auch dreizehn; Stunde 1)

5) (legen) throw

die Decke zur Seite schlagen — throw aside the blanket

6) (einwickeln) wrap (in + Akk. in)

7) (besiegen, übertreffen) beat

jemanden in etwas (Dat.) schlagen — beat somebody at something

eine Mannschaft [mit] 2:0 schlagen — beat a team [by] 2-0

8) auch itr. (bes. Schach) take < chessman>

9) (fällen) fell < tree>

10) (spielen) beat < drum>; (geh.) play <lute, zither, harp>

den Takt/Rhythmus schlagen — beat time

11)

etwas in etwas/auf etwas (Akk.) schlagen — add something to something
2.
unregelmäßiges intransitives Verb

1) (hauen)

er schlug mit der Faust auf den Tisch — he beat the table with his fist

jemandem auf die Hand/ins Gesicht schlagen — slap somebody's hand/hit somebody in the face

um sich schlagen — lash or hit out

2)

mit den Flügeln schlagen — < bird> beat or flap its wings

3) mit sein (prallen) bang

mit dem Kopf auf etwas (Akk.) /gegen etwas schlagen — bang one's head on/against something

auf den Boden schlagen — land with a thud on the floor

4) mit sein

jemandem auf den Magen schlagen — affect somebody's stomach

5) (pulsieren) <heart, pulse> beat; (heftig) < heart> pound; < pulse> throb

6) (läuten) < clock> strike; < bell> ring; < funeral bell> toll

7) auch mit sein (auftreffen)

gegen/an etwas (Akk.) schlagen — <rain, waves> beat against something

8) meist mit sein (einschlagen)

in etwas (Akk.) schlagen — <lightning, bullet, etc.> strike or hit something

9) mit sein

nach dem Onkel usw. schlagen — take after one's uncle etc
3.
unregelmäßiges reflexives Verb

1) (sich prügeln) fight

sich mit jemandem schlagen — fight with somebody

sich um etwas schlagen — (auch fig.) fight over something

2) (ugs.): (sich behaupten) hold one's own

sich tapfer schlagen — hold one's own well; put up a good showing

3) (sich schädlich auswirken)

sich auf die Leber schlagen — affect the liver

* * *

schlagen; schlägt, schlug, hat oder ist geschlagen

A. v/t (hat)

1. hit; wiederholt, (verprügeln) beat; mit der Faust: hit, punch; mit der offenen Hand: hit, whack umg; klatschend: slap; (besonders Kinder) smack; mit dem Stock: hit, beat; mit der Peitsche: whip; (Eier, Sahne etc) beat;

jemanden zu Boden schlagen knock sb down, floor sb; (k.o. schlagen) knock sb out;

jemanden blutig/krankenhausreif schlagen hit sb until he ( oder she) bleeds/needs hospital treatment; stärker: beat sb to a bleeding pulp/reduce sb to a hospital case;

sie schlagen ihre Kinder they beat their children;

er schlägt seine Frau he beats (up) his wife;

an die Wand schlagen mit Nägeln: nail to the wall;

jemandem etwas aus der Hand schlagen knock sth out of sb’s hand;

jemandem etwas um die Ohren schlagen slap sb (a)round the ears with sth;

den Kopf schlagen an (+akk) hit ( oder bump, knock, bang) one’s head on ( oder against);

eine Notiz ans Brett schlagen put a notice up on the board, pin a notice (up) onto the board;

die Trommel schlagen beat the drum; Fußball etc:

den Ball zu … schlagen pass the ball to …;

Erbsen etc

durch ein Sieb schlagen pass through a sieve;

Nagel

schlagen in (+akk) hammer ( oder drive) into;

ein Loch in die Wand schlagen knock a hole in the wall;

ein Ei in die Pfanne schlagen break an egg into the pan;

die Zähne schlagen in (+akk) Tier: sink its teeth into;

die Augen zu Boden schlagen cast one’s eyes down

2. (Bäume) fell, cut down

3. (Tür) bang, slam

4. (übertreffen) beat; (besiegen) auch defeat, lick umg;

wir haben sie 3:0 geschlagen we beat them 3-0;

sich geschlagen geben admit defeat, give up;

ich gebe mich geschlagen auch umg okay, you win

5.

sich (dat)

etwas aus dem Kopf oder

Sinn schlagen put sth out of one’s mind, forget (about) sth umg

6.

auf den Preis

schlagen WIRTSCH add on to

7.

die Uhr schlug zehn the clock struck ten;

jetzt schlägt’s dreizehn! umg, fig that’s overdoing it

8.

in Papier schlagen (einwickeln) wrap (up) in paper;

zur Seite schlagen (Decke etc) push aside

9. Raubvogel etc: (Beutetier) kill; → Alarm, Brücke 1, Flucht¹ 1, geschlagen, Glocke 1, Kapital 2, Kreuz 1, Rad 1, Schaum, Waffe, Wurzel

B. v/i

1. (hat) hit sb, sth, strike; Herz, Puls: beat; heftig: throb; Uhr: strike; Tür: bang, slam; Segel: flap; Rad: run untrue, pull; Pferd: kick; Nachtigall: sing;

schlagen an (+akk) oder

gegen hit;

mit etwas auf/gegen etwas schlagen bang sth on/against sth;

gegen die Tür schlagen hammer at the door;

jemandem ins Gesicht/in den Magen schlagen punch sb in the face/stomach;

jemandem auf die Finger schlagen rap sb’s knuckles;

nach jemandem

schlagen hit out at;

um sich schlagen lash out (in all directions), thrash about (US around);

mit den Flügeln schlagen Vogel: beat its wings;

sein Puls schlägt regelmäßig his pulse is regular

2. (hat oder ist):

schlagen an (+akk) oder

gegen Regen: beat against; Wellen: beat ( oder crash) against

3. (ist):

mit dem Kopf an oder

gegen etwas schlagen hit ( oder bump, knock, bang) one’s head against sth;

auf (+akk) den Kreislauf etc

schlagen affect;

die Erkältung

schlug ihm auf den Magen auch went to his stomach;

die Arbeit etc

schlägt mir auf den Magen is upsetting my stomach;

das schlägt mir aufs Gemüt it affects my state of mind, it gets me down

4. (ist):

schlagen aus Flammen: leap out of; Rauch: pour from ( oder out of);

der Blitz schlug in den Baum the lightning struck the tree

5. (hat/ist):

(nicht) in jemandes Fach oder

Ressort schlagen (not) be part of sb’s job

6. (ist):

schlagen nach (arten nach) take after;

sie schlägt ganz nach ihrer Mutter she’s just like her mother

C. v/r (hat)

1. (kämpfen) (have a) fight (

mit with);

sich mit jemandem schlagen fight it out with sb; (duellieren) fight a duel with sb;

sich schlagen um fight over;

sich gut schlagen fig hold one’s own, give a good account of o.s.

2.

sich auf jemandes Seite schlagen side with sb; weitS. (überwechseln) go over to sb;

sich in die Büsche schlagen slip away

3.

sich auf den Magen/das Gemüt schlagen affect one’s stomach/state of mind

* * *
1.
unregelmäßiges transitives Verb

1) hit; beat; strike; (mit der Faust) punch; hit; (mit der flachen Hand) slap; (mit der Peitsche) lash

ein Kind schlagen — smack a child; (aufs Hinterteil) spank a child

jemanden bewusstlos/zu Boden schlagen — beat somebody senseless/to the ground; (mit einem Schlag) knock somebody senseless/to the ground

die Hände vors Gesicht schlagen — cover one's face with one's hands

ein Loch ins Eis schlagen — break or smash a hole in the ice; s. auch grün 1)

2) (mit Richtungsangabe) hit < ball>; (mit dem Fuß) kick

einen Nagel in etwas (Akk.) schlagen — knock a nail into something

etwas durch ein Sieb schlagen — press something through a sieve

3) (rühren) beat < mixture>; whip < cream>; (mit einem Schneebesen) whisk

die Sahne steif schlagen — beat the cream till stiff

4) (läuten) < clock> strike; < bell> ring

die Uhr schlägt acht — the clock strikes eight

eine geschlagene Stunde — (ugs.) a whole hour; s. auch dreizehn; Stunde 1)

5) (legen) throw

die Decke zur Seite schlagen — throw aside the blanket

6) (einwickeln) wrap (in + Akk. in)

7) (besiegen, übertreffen) beat

jemanden in etwas (Dat.) schlagen — beat somebody at something

eine Mannschaft [mit] 2:0 schlagen — beat a team [by] 2-0

8) auch itr. (bes. Schach) take < chessman>

9) (fällen) fell < tree>

10) (spielen) beat < drum>; (geh.) play <lute, zither, harp>

den Takt/Rhythmus schlagen — beat time

11)

etwas in etwas/auf etwas (Akk.) schlagen — add something to something
2.
unregelmäßiges intransitives Verb

1) (hauen)

er schlug mit der Faust auf den Tisch — he beat the table with his fist

jemandem auf die Hand/ins Gesicht schlagen — slap somebody's hand/hit somebody in the face

um sich schlagen — lash or hit out

2)

mit den Flügeln schlagen — < bird> beat or flap its wings

3) mit sein (prallen) bang

mit dem Kopf auf etwas (Akk.) /gegen etwas schlagen — bang one's head on/against something

auf den Boden schlagen — land with a thud on the floor

4) mit sein

jemandem auf den Magen schlagen — affect somebody's stomach

5) (pulsieren) <heart, pulse> beat; (heftig) < heart> pound; < pulse> throb

6) (läuten) < clock> strike; < bell> ring; < funeral bell> toll

7) auch mit sein (auftreffen)

gegen/an etwas (Akk.) schlagen — <rain, waves> beat against something

8) meist mit sein (einschlagen)

in etwas (Akk.) schlagen — <lightning, bullet, etc.> strike or hit something

9) mit sein

nach dem Onkel usw. schlagen — take after one's uncle etc
3.
unregelmäßiges reflexives Verb

1) (sich prügeln) fight

sich mit jemandem schlagen — fight with somebody

sich um etwas schlagen — (auch fig.) fight over something

2) (ugs.): (sich behaupten) hold one's own

sich tapfer schlagen — hold one's own well; put up a good showing

3) (sich schädlich auswirken)

sich auf die Leber schlagen — affect the liver

* * *

v.

(§ p.,pp.: schlug, geschlagen)

= to bang v.

to bash v.

to batter v.

to beat v.

(§ p.,p.p.: beat, beaten)

to blast v.

to hit v.

(§ p.,p.p.: hit)

to knock (at) v.

to pommel v.

to pummel v.

to punch v.

to rap v.

to slap v.

to slat v.

to strike v.

(§ p.,p.p.: struck)

or p.p.: stricken•)

Deutsch-Englisch Wörterbuch > schlagen
10 wave

1.
[weɪv]noun

1) (lit. or fig.) Welle, die; Woge, die (geh.)

his hair has a natural wave in it — sein Haar ist von Natur aus wellig

a wave of enthusiasm/pain — eine Welle der Begeisterung/des Schmerzes

waves of immigration — Einwanderungswellen

waves of attackers — Angriffswellen

2) (gesture)

give somebody a wave — jemandem zuwinken

with a wave of one's hand — mit einem Winken
2. intransitive verb
1) [Fahne, Flagge, Wimpel:] wehen; [Baum, Gras, Korn:] sich wiegen; [Kornfeld:] wogen

2) (gesture with hand) winken

wave at or to somebody — jemandem zuwinken
3. transitive verb
schwenken; (brandish) schwingen [Schwert, Säbel]

wave one's hand at or to somebody — jemandem zuwinken

she waved her umbrella angrily at him — sie drohte ihm wütend mit dem Regenschirm

stop waving that rifle/those scissors around — hör auf, mit dem Gewehr/der Schere herumzufuchteln (ugs.)

wave somebody on/over — jemanden weiter-/herüberwinken

wave goodbye to somebody — jemandem zum Abschied zuwinken

Phrasal Verbs:

- academic.ru/93653/wave_aside">wave aside

- wave away

- wave down

- wave off

* * *
[weiv] 1. noun
1) (a moving ridge, larger than a ripple, moving on the surface of water: rolling waves; a boat tossing on the waves.) die Welle

2) (a vibration travelling eg through the air: radio waves; sound waves; light waves.) die Welle

3) (a curve or curves in the hair: Are those waves natural?) die Welle

4) (a (usually temporary) rise or increase: the recent crime wave; a wave of violence; The pain came in waves.) die Welle

5) (an act of waving: She recognized me, and gave me a wave.) das Winken
2. verb
1) (to move backwards and forwards or flutter: The flags waved gently in the breeze.) wehen

2) (to (cause hair to) curve first one way then the other: She's had her hair waved; Her hair waves naturally.) (sich) wellen

3) (to make a gesture (of greeting etc) with (eg the hand): She waved to me across the street; Everyone was waving handkerchiefs in farewell; They waved goodbye.) winken

•

- wavy
- waviness
- waveband
- wave
- wavelength
- wave aside
* * *

wave

[weɪv]

I. n

1. (of water) Welle f, Woge f geh

crest of a \wave Wellenkamm m

2. ( fig: feeling) Welle f fig, Woge f fig geh

\wave of emotion Gefühlswallung f

on the crest of a \wave ( fig) auf dem Höhepunkt

she's riding on the crest of a \wave sie ist im Moment ganz oben

\wave of fear/panic/sympathy Welle der Angst/Panik/Sympathie

3. (series) Welle f

\wave of redundancies Entlassungswelle f

\wave of terrorism Terrorwelle f

to spark off a \wave of protest eine Welle des Protests auslösen

4. (hand movement) Wink m

with a \wave of the hand mit einer Handbewegung

and then, with a \wave of the hand, she was off und dann winkte sie noch einmal und war verschwunden

to give sb a \wave jdm [zu]winken

5. (hairstyle) Welle f

your hair has a natural \wave dein Haar ist von Natur aus gewellt

6. PHYS Welle f

long/medium/short \wave Lang-/Mittel-/Kurzwelle f

7.

▶ to come over sb in \waves ( fam) jdn immer wieder heimsuchen

▶ to make \waves ( fig: cause shake-up) Unruhe stiften; (create impression) Aufsehen erregen, Staub aufwirbeln fig

II. vi

1. (greet) winken

▪ to \wave at [or to] sb jdm [zu]winken

I \waved at him across the room ich winkte ihm durch den Raum zu

2. (sway) field of grass, field of corn wogen geh; flag wehen, flattern

3. (be wavy) sich akk wellen

III. vt

1. (signal with)

▪ to \wave sth at [or to] sb jdm mit etw dat winken

to \wave one's hand winken

she was waving her hand at the departing car sie winkte dem davonfahrenden Auto hinterher

to \wave one's hands around [mit den Händen] herumfuchteln fam

to \wave sb goodbye [or goodbye to sb] jdm zum Abschied [nach]winken

2. (swing)

▪ to \wave sth etw schwenken

to \wave a magic wand einen Zauberstab schwingen

3. (make wavy)

to \wave one's hair sich dat das Haar wellen

to have one's hair \waved sich dat das Haar wellen lassen

* * *
[weɪv]
1. n

1) (of water PHYS, RAD in hair fig) Welle f; (of hatred, enthusiasm) Welle f, Woge f (liter)

who rules the waves? — wer beherrscht die Meere?

a wave of strikes — eine Streikwelle

a wave of enthusiasm — eine Welle der Begeisterung

during the first wave of the attack — beim ersten Ansturm or in der ersten Angriffswelle

the attacks/attackers came in waves —

from the 5th century onward[s] England was attacked by waves of invaders — vom 5. Jahrhundert an wurde England immer wieder von Eroberungswellen heimgesucht

to make waves (fig inf) — Unruhe stiften

I don't want to make waves but... (fig inf) — ich will ja keinen Staub aufwirbeln, aber...

2)

(= movement of hand) to give sb a wave —

he gave us a wave to show that he was ready — er winkte uns zu, um zu zeigen, dass er bereit war

with a wave he was gone — er winkte kurz und verschwand

with a wave of his hand — mit einer Handbewegung

2. vt

1) (in order to give a sign or greeting) winken mit (at, to sb jdm); (= to wave about) schwenken; (gesticulating, in a dangerous manner) herumfuchteln mit

to wave one's hand to sb — jdm winken

he waved a greeting to the crowd — er winkte grüßend der Menge zu

to wave sb goodbye, to wave goodbye to sb — jdm zum Abschied winken

he waved his hat — er schwenkte seinen Hut

he waved the ticket under my nose —

he waved his stick at the children who were stealing the apples — er drohte den Kindern, die die Äpfel stahlen, mit dem Stock

he waved his fist at the intruders — er drohte den Eindringlingen mit der Faust

2)

(to indicate sb should move) he waved the children across the road — er winkte die Kinder über die Straße

he waved me over to his table — er winkte mich zu sich an den Tisch

he waved me over — er winkte mich zu sich herüber

3) hair wellen

3. vi

1) (person) winken

to wave at or to sb — jdm (zu)winken

there's daddy, wave! — da ist der Papi, wink mal!

don't just wave at the ball, aim to hit it — nicht nur in Richtung Ball fuchteln, du sollst ihn auch treffen!

2) (flag) wehen; (branches) sich hin und her bewegen; (corn) wogen

3) (hair) sich wellen

* * *

wave [weıv]

A s

1. Welle f, Woge f (beide auch fig):

the waves pl besonders poet die See;

a wave of indignation eine Woge der Entrüstung;

make waves US Wellen schlagen, Aufsehen erregen

2. (Boden- etc) Welle f, wellenförmige Unebenheit

3. fig (Angriffs- etc) Welle f:

wave of attack;

wave of immigrants Einwandererwelle;

wave of strikes Streikwelle;

wave after wave Welle um Welle;

in waves in Wellen, schubweise

4. ELEK, PHYS Welle f

5. TECH

a) Welle f, Flamme f (im Stoff)

b) TYPO Guilloche f (Zierlinie)

6. (Haar)Welle f

7. Wink(en) m(n), Schwenken n:

a wave of the hand ein Wink mit der Hand, eine Handbewegung;

give sb a wave jemandem (zu)winken;

give a friendly wave freundlich winken

B v/i

1. wogen, sich wellenartig bewegen

2. wehen, flattern

3. winken, Zeichen geben:

wave at ( oder to) sb jemandem (zu)winken;

wave after sb jemandem nachwinken

4. sich wellen (Haar)

C v/t

1. wellenförmig bewegen

2. a) eine Fahne, Waffe etc schwenken, schwingen, hin und her bewegen:

wave one’s arms mit den Armen fuchteln;

wave one’s fist at sb jemandem mit der Faust drohen

b) winken mit:

wave one’s hand (mit der Hand) winken (at oder to sb jemandem)

3. jemandes Haar etc wellen, in Wellen legen

4. TECH

a) Stoff flammen, moirieren

b) Wertpapiere etc guillochieren, mit Zierlinien versehen

5. jemandem (zu)winken:

wave a train to a halt einen Zug durch Winkzeichen anhalten;

wave aside

a) jemanden beiseitewinken,

b) fig einen Einwand etc abtun;

wave away

a) jemanden abweisen,

b) Fliegen etc (mit der Hand) verscheuchen;

wave down ein Auto etc anhalten, stoppen;

wave goodbye to

a) jemandem zum Abschied winken,

b) umg etwas in den Schornstein schreiben;

wave nearer heranwinken

* * *
1.
[weɪv]noun

1) (lit. or fig.) Welle, die; Woge, die (geh.)

his hair has a natural wave in it — sein Haar ist von Natur aus wellig

a wave of enthusiasm/pain — eine Welle der Begeisterung/des Schmerzes

waves of immigration — Einwanderungswellen

waves of attackers — Angriffswellen

2) (gesture)

give somebody a wave — jemandem zuwinken

with a wave of one's hand — mit einem Winken
2. intransitive verb
1) [Fahne, Flagge, Wimpel:] wehen; [Baum, Gras, Korn:] sich wiegen; [Kornfeld:] wogen

2) (gesture with hand) winken

wave at or to somebody — jemandem zuwinken
3. transitive verb
schwenken; (brandish) schwingen [Schwert, Säbel]

wave one's hand at or to somebody — jemandem zuwinken

she waved her umbrella angrily at him — sie drohte ihm wütend mit dem Regenschirm

stop waving that rifle/those scissors around — hör auf, mit dem Gewehr/der Schere herumzufuchteln (ugs.)

wave somebody on/over — jemanden weiter-/herüberwinken

wave goodbye to somebody — jemandem zum Abschied zuwinken

Phrasal Verbs:

- wave aside

- wave away

- wave down

- wave off

* * *

v.

flattern v.

wehen v.

winken mit v. n.

Welle -n f.

Woge -n f.

English-german dictionary > wave
11 show

I [ʃəʊ]
nome

1) (as entertainment) spettacolo m. (anche teatr. cinem.); (particular performance) rappresentazione f.; rad. telev. trasmissione f.; (of slides) proiezione f.

on with the show! — (as introduction) lo spettacolo abbia inizio!

2) comm. (of cars, boats etc.) salone m.; (of fashion) sfilata f.; (of flowers, crafts) mostra f.

on show — esposto, in mostra

3) (of feelings) prova f., dimostrazione f.; (of strength) dimostrazione f.; (of wealth) ostentazione f.

to make o put on a (great) show of doing ostentare o fare sfoggio di (sapere) fare; he made a show of concern ostentava la sua preoccupazione; to be all show — essere solo apparenza, essere molto fumo e poco arrosto

4) (performance)

he put up a good show — ha fatto una bella figura

it was a poor show not to thank them — che brutta figura non ringraziarli

5) colloq. (business, undertaking)

he runs the whole show — comanda solo lui

••

to steal the show — teatr. rubare la scena; fig. monopolizzare l'attenzione
II 1. [ʃəʊ]
verbo transitivo (pass. showed; p.pass. shown)

1) (present for viewing) mostrare [person, object, photo]; presentare [ fashion collection]; mostrare, fare vedere [ ticket]; [TV channel, cinema] dare [ film]

to show sb. sth., sth. to sb. — mostrare qcs. a qcn

2) (display competitively) fare sfilare [ animal]; esporre, mettere in mostra [ flowers]

3) (reveal) mostrare [ feeling]; esporre [principle, fact]; [ garment] lasciare vedere [ underclothes]; [ patient] presentare [ symptoms]

to show interest in — mostrare interesse per

4) (indicate) indicare [time, direction]

5) (demonstrate) [ reply] dimostrare, testimoniare [wit, intelligence]; [gesture, gift] dimostrare [respect, gratitude]

to show one's age — dimostrare la propria età

as shown in diagram 12 — come si vede nella figura 12

6) (prove) dimostrare [truth, guilt]

to show that — [ document] provare che; [ findings] dimostrare che; [ expression] mostrare che

7) (conduct)

to show sb. to their seat — [host, usher] fare sedere qcn.

to show sb. to their room, to the door — accompagnare qcn. in camera, alla porta

8) colloq. (teach a lesson to)

I'll show him! — (as revenge) gli faccio vedere io! (when challenged) gli farò vedere!
2.
verbo intransitivo (pass. showed; p.pass. shown)

1) (be noticeable) [stain, label, emotion] vedersi

2) (be exhibited) [ artist] esporre; [ film] passare

•

- show in

- show off

- show out

- show round

- show up

••

it just goes to show — come volevasi dimostrare

show a leg! — colloq. giù dal letto!

to have nothing to show for sth. — restare con un pugno di mosche

to show one's face — colloq. farsi vedere

to show one's hand — scoprire le proprie carte

to show the way forward — aprire la strada

* * *
[ʃəu] 1. past tense - showed; verb
1) (to allow or cause to be seen: Show me your new dress; Please show your membership card when you come to the club; His work is showing signs of improvement.) mostrare

2) (to be able to be seen: The tear in your dress hardly shows; a faint light showing through the curtains.) vedersi

3) (to offer or display, or to be offered or displayed, for the public to look at: Which picture is showing at the cinema?; They are showing a new film; His paintings are being shown at the art gallery.) far vedere, presentare

4) (to point out or point to: He showed me the road to take; Show me the man you saw yesterday.) mostrare

5) ((often with (a)round) to guide or conduct: Please show this lady to the door; They showed him (a)round (the factory).) condurre, accompagnare

6) (to demonstrate to: Will you show me how to do it?; He showed me a clever trick.) mostrare

7) (to prove: That just shows / goes to show how stupid he is.) dimostrare, provare

8) (to give or offer (someone) kindness etc: He showed him no mercy.) mostrare
2. noun
1) (an entertainment, public exhibition, performance etc: a horse-show; a flower show; the new show at the theatre; a TV show.) mostra, spettacolo

2) (a display or act of showing: a show of strength.) dimostrazione

3) (an act of pretending to be, do etc (something): He made a show of working, but he wasn't really concentrating.) finta

4) (appearance, impression: They just did it for show, in order to make themselves seem more important than they are.) mostra, ostentazione

5) (an effort or attempt: He put up a good show in the chess competition.) prestazione, prova di sé

•

- showy
- showiness
- show-business
- showcase
- showdown
- showground
- show-jumping
- showman
- showroom
- give the show away
- good show!
- on show
- show off
- show up
* * *
show /ʃəʊ/
n.

1 esposizione; mostra; fiera; esibizione; salone: a show of paintings, un'esposizione di quadri; a flower show, una mostra di fiori; a dog [cattle] show, una mostra canina [di bovini]; a sample show, una fiera campionaria; the Motor [the Boat] Show, il salone dell'automobile [della nautica]

2 [cu] mostra; esibizione; ostentazione; dimostrazione; sfoggio: a show of affection, una dimostrazione d'affetto; (mil., polit., ecc.) a show of force, un'ostentazione di forza

3 [cu] apparenza; finzione; mostra; finta: It's all show!, è tutta una finta!; to do [to say] st. for show, fare [dire] qc. per mostra

4 [u] aspetto esteriore; esteriorità; parvenza: He's too concerned with show, si preoccupa troppo delle apparenze; a request with some show of sense, una richiesta che ha qualche parvenza di ragionevolezza

5 (teatr.) spettacolo, rappresentazione, rivista; (cinem., radio, TV) proiezione, programma, show: The show begins at nine o'clock, lo spettacolo comincia alle nove; DIALOGO → - Booking online- There's a show at 7.10 or the late show is at 10.30, c'è uno spettacolo alle 21:10 o l'ultimo è alle 22:30; stage show, spettacolo teatrale; TV show, programma televisivo; spettacolo televisivo; quiz show, quiz show; spettacolo a base di quiz

6 segno; traccia

7 (fam.) affare; azienda; impresa; organizzazione; baracca (fam.): After all, it's your show!, dopotutto, è affar tuo!; He wants to run ( o to boss) the show, vuole essere a capo dell'azienda; vuole comandare lui; You're in charge of the whole show, sei tu il capo della baracca!

8 (fam.) affare; cosa; faccenda: a disgraceful show, un brutt'affare; una cosa vergognosa; to give the ( whole) show away, mettere a nudo la faccenda; svelare le magagne; scoprire gli altarini

9 (fam., spec. USA) occasione; opportunità: Give him a fair show, dategli l'occasione di mostrare quel che vale (o quel che sa fare)

10 (fam.) prova di sé; prestazione; comportamento

11 ( gergo mil.) prova di forza; battaglia; operazione; l'impegnare il nemico

12 (ipp., USA) piazza d'onore, terzo posto ( in una corsa)

● (teatr.) show bill, cartellone, manifesto □ show-box, scatola che contiene foto piccanti ( che si vedono attraverso un foro) □ show business ► showbusiness □ ( USA) show biz ► showbiz □ show card ► showcard □ show ground, zona fiera (o fieristica) □ (comm.) show-how, dimostrazione ( di un metodo, ecc.) □ ( nelle votazioni) show of hands, alzata di mano: to vote by (a) show of hands, votare per alzata di mano □ (fam.) show-off, ostentazione, esibizionismo; (fam.) esibizionista, mattatore □ (fam. GB; di persona o personaggio vistosi) show pony, primadonna; primattore □ (leg.) show-up, confronto ( tra l'imputato e la vittima o un testimone); confronto all'americana □ show stopper, (teatr.) canzone (numero, ecc.) che scatena gli applausi; (fig.) cosa eccezionale; capolavoro □ show trial, processo politico ( per dimostrare il potere del governo) □ ( USA) show-window, vetrina, mostra ( di negozio) □ for show, per mostra; per salvare le apparenze □ ( USA) to get a fair show, essere trattato con lealtà (o con equità) □ (fig. USA) to get the show on the road, dare inizio ai lavori (al progetto, alla campagna) □ (fam. antiq.) Good show!, bel lavoro!; bravo!; benissimo! □ to make a show of, far mostra di, fingere di; mettere in mostra; ostentare: He made a show of interest [of accepting my offer], fece finta di essere interessato [di accettare la mia offerta]; to make a show of indifference, ostentare indifferenza □ to make a fine show, fare un bell'effetto; far figura □ a show of solidarity, un gesto di solidarietà □ to be on show, essere in mostra; essere esposto; ( di merce) essere in vetrina □ (fam.) to put up a good [a poor] show, dare una buona [una cattiva] prova di sé; fare una bella [una misera] figura; figurare bene [male] □ (fam.) to steal the show, monopolizzare (o prendersi tutti) gli applausi; fare un successone; essere la star ( di un evento mondano) □ (fam.) Let's get this show on the road!, cominciamo!
♦ (to) show /ʃəʊ/
(pass. showed, p. p. shown)

A v. t.

1 mostrare; far vedere; esibire; mettere in mostra; esporre; presentare a una mostra; dimostrare; indicare; additare; segnare: Show us the garden, mostraci il giardino; I was shown a specimen, mi hanno mostrato un esemplare; Show me how to do it, fammi vedere come si fa; All passengers are to show their passports, tutti i passeggeri devono esibire i passaporti; to show one's goods, mettere in mostra (o esporre) la propria merce; to show paintings, esporre quadri (a un mostra); We are going to show the new spring collection, esporremo la nuova collezione primaverile; He showed neither joy nor sorrow, non ha dimostrato né gioia né dolore; He shows his age, dimostra gli anni che ha; Please show me the way, per favore, indicami la strada!; A barometer shows air pressure, il barometro segna la pressione atmosferica; ( sport: dell'arbitro) to show the red [the yellow] card, mostrare il cartellino rosso [giallo]

2 dimostrare; provare; rivelare: This shows you how difficult it is, questo ti dimostra quanto sia difficile; This goes to show that you can do it, ciò sta a dimostrare che sei capace di farlo; The report shows that he did it on purpose, il rapporto prova che l'ha fatto di proposito

3 accompagnare; condurre; guidare; portare: to show sb. to the door, accompagnare q. alla porta; DIALOGO → - Showing guest to room- I'll just get someone to show you to your room, chiamo qualcuno che vi accompagni alla camera

4 (econ., fin., comm.) far registrare; presentare; accusare: to show a big increase in exports, far registrare un forte aumento delle esportazioni; to show a deficit, presentare un deficit; ( di conti) essere in rosso; The stock market showed a heavy fall yesterday, ieri la borsa ha accusato una forte flessione

5 (cinem.) proiettare; (teatr.) rappresentare; programmare; dare (fam.): They're showing a famous film of the 1920s, danno un famoso film degli anni venti

B v. i.

1 apparire; vedersi: The buds are just showing, appaiono i primi germogli

2 (fam. USA) farsi vedere; mostrarsi; fare atto di presenza; comparire: Her husband never shows at her at-homes, il marito non si fa mai vedere ai ricevimenti della moglie

3 vedersi; essere visibile: The mend doesn't show at all, il rammendo non si vede affatto; Does the scar still show?, si vede ancora la cicatrice?

4 (cinem.) essere in programma; essere proiettato: What's showing tonight?, che cosa danno stasera?

5 essere in mostra; ( anche arte) fare una mostra; partecipare ( a una mostra, un concorso, ecc.)

● to show one's class, fare sfoggio di classe □ (fig.) to show a clean pair of heels, darsela a gambe □ (fig.) to show the cloven hoof, rivelare un'indole malvagia, diabolica □ to show sb. the door, mostrare la porta a q.; mettere q. alla porta □ to show one's face (o head), mostrare la faccia; farsi vedere □ to show fight, mostrarsi bellicoso; accettare il combattimento (o lo scontro); opporre resistenza □ ( sport) to show good play, esprimere un bel gioco □ to show one's hand, scoprire il proprio gioco; (fig.) mettere le carte in tavola, rivelare le proprie intenzioni □ to show a leg, metter giù una gamba dal letto; alzarsi: Show a leg!, giù dal letto! □ (lett.) to show mercy on (o upon) sb., aver pietà di q. □ to show oneself, mostrarsi in pubblico, farsi vedere; dimostrarsi, dar prova d'essere: He showed himself to be clever [a clever student], ha dimostrato d'essere bravo [un bravo studente] □ to show sb. the sights, far vedere a q. le cose più notevoli ( monumenti, ecc.) d'una città (o d'un luogo); fare da cicerone a q. □ to show signs of, dar segno di; dimostrare di □ ( anche fig.) to show one's teeth, mostrare i denti □ (fig. lett.) to show the way, indicare il cammino; aprire la strada (fig.) □ to have nothing to show for all one's efforts [for one's life's work], non avere niente in mano dopo tutti gli sforzi compiuti [dopo una vita di lavoro]; stringere un pugno di mosche (fig.) □ That dress shows your underwear, con quel vestito ti si vede quello che porti sotto □ ( in treno, ecc.) Show your tickets, please, biglietti, prego! □ I'll show you!, ti faccio vedere io! □ (prov.) Time will show, chi vivrà vedrà.

* * *
I [ʃəʊ]
nome

1) (as entertainment) spettacolo m. (anche teatr. cinem.); (particular performance) rappresentazione f.; rad. telev. trasmissione f.; (of slides) proiezione f.

on with the show! — (as introduction) lo spettacolo abbia inizio!

2) comm. (of cars, boats etc.) salone m.; (of fashion) sfilata f.; (of flowers, crafts) mostra f.

on show — esposto, in mostra

3) (of feelings) prova f., dimostrazione f.; (of strength) dimostrazione f.; (of wealth) ostentazione f.

to make o put on a (great) show of doing ostentare o fare sfoggio di (sapere) fare; he made a show of concern ostentava la sua preoccupazione; to be all show — essere solo apparenza, essere molto fumo e poco arrosto

4) (performance)

he put up a good show — ha fatto una bella figura

it was a poor show not to thank them — che brutta figura non ringraziarli

5) colloq. (business, undertaking)

he runs the whole show — comanda solo lui

••

to steal the show — teatr. rubare la scena; fig. monopolizzare l'attenzione
II 1. [ʃəʊ]
verbo transitivo (pass. showed; p.pass. shown)

1) (present for viewing) mostrare [person, object, photo]; presentare [ fashion collection]; mostrare, fare vedere [ ticket]; [TV channel, cinema] dare [ film]

to show sb. sth., sth. to sb. — mostrare qcs. a qcn

2) (display competitively) fare sfilare [ animal]; esporre, mettere in mostra [ flowers]

3) (reveal) mostrare [ feeling]; esporre [principle, fact]; [ garment] lasciare vedere [ underclothes]; [ patient] presentare [ symptoms]

to show interest in — mostrare interesse per

4) (indicate) indicare [time, direction]

5) (demonstrate) [ reply] dimostrare, testimoniare [wit, intelligence]; [gesture, gift] dimostrare [respect, gratitude]

to show one's age — dimostrare la propria età

as shown in diagram 12 — come si vede nella figura 12

6) (prove) dimostrare [truth, guilt]

to show that — [ document] provare che; [ findings] dimostrare che; [ expression] mostrare che

7) (conduct)

to show sb. to their seat — [host, usher] fare sedere qcn.

to show sb. to their room, to the door — accompagnare qcn. in camera, alla porta

8) colloq. (teach a lesson to)

I'll show him! — (as revenge) gli faccio vedere io! (when challenged) gli farò vedere!
2.
verbo intransitivo (pass. showed; p.pass. shown)

1) (be noticeable) [stain, label, emotion] vedersi

2) (be exhibited) [ artist] esporre; [ film] passare

•

- show in

- show off

- show out

- show round

- show up

••

it just goes to show — come volevasi dimostrare

show a leg! — colloq. giù dal letto!

to have nothing to show for sth. — restare con un pugno di mosche

to show one's face — colloq. farsi vedere

to show one's hand — scoprire le proprie carte

to show the way forward — aprire la strada

English-Italian dictionary > show
12 Wave

1.
[weɪv]noun

1) (lit. or fig.) Welle, die; Woge, die (geh.)

his hair has a natural wave in it — sein Haar ist von Natur aus wellig

a wave of enthusiasm/pain — eine Welle der Begeisterung/des Schmerzes

waves of immigration — Einwanderungswellen

waves of attackers — Angriffswellen

2) (gesture)

give somebody a wave — jemandem zuwinken

with a wave of one's hand — mit einem Winken
2. intransitive verb
1) [Fahne, Flagge, Wimpel:] wehen; [Baum, Gras, Korn:] sich wiegen; [Kornfeld:] wogen

2) (gesture with hand) winken

wave at or to somebody — jemandem zuwinken
3. transitive verb
schwenken; (brandish) schwingen [Schwert, Säbel]

wave one's hand at or to somebody — jemandem zuwinken

she waved her umbrella angrily at him — sie drohte ihm wütend mit dem Regenschirm

stop waving that rifle/those scissors around — hör auf, mit dem Gewehr/der Schere herumzufuchteln (ugs.)

wave somebody on/over — jemanden weiter-/herüberwinken

wave goodbye to somebody — jemandem zum Abschied zuwinken

Phrasal Verbs:

- academic.ru/93653/wave_aside">wave aside

- wave away

- wave down

- wave off

* * *
[weiv] 1. noun
1) (a moving ridge, larger than a ripple, moving on the surface of water: rolling waves; a boat tossing on the waves.) die Welle

2) (a vibration travelling eg through the air: radio waves; sound waves; light waves.) die Welle

3) (a curve or curves in the hair: Are those waves natural?) die Welle

4) (a (usually temporary) rise or increase: the recent crime wave; a wave of violence; The pain came in waves.) die Welle

5) (an act of waving: She recognized me, and gave me a wave.) das Winken
2. verb
1) (to move backwards and forwards or flutter: The flags waved gently in the breeze.) wehen

2) (to (cause hair to) curve first one way then the other: She's had her hair waved; Her hair waves naturally.) (sich) wellen

3) (to make a gesture (of greeting etc) with (eg the hand): She waved to me across the street; Everyone was waving handkerchiefs in farewell; They waved goodbye.) winken

•

- wavy
- waviness
- waveband
- wave
- wavelength
- wave aside
* * *

wave

[weɪv]

I. n

1. (of water) Welle f, Woge f geh

crest of a \wave Wellenkamm m

2. ( fig: feeling) Welle f fig, Woge f fig geh

\wave of emotion Gefühlswallung f

on the crest of a \wave ( fig) auf dem Höhepunkt

she's riding on the crest of a \wave sie ist im Moment ganz oben

\wave of fear/panic/sympathy Welle der Angst/Panik/Sympathie

3. (series) Welle f

\wave of redundancies Entlassungswelle f

\wave of terrorism Terrorwelle f

to spark off a \wave of protest eine Welle des Protests auslösen

4. (hand movement) Wink m

with a \wave of the hand mit einer Handbewegung

and then, with a \wave of the hand, she was off und dann winkte sie noch einmal und war verschwunden

to give sb a \wave jdm [zu]winken

5. (hairstyle) Welle f

your hair has a natural \wave dein Haar ist von Natur aus gewellt

6. PHYS Welle f

long/medium/short \wave Lang-/Mittel-/Kurzwelle f

7.

▶ to come over sb in \waves ( fam) jdn immer wieder heimsuchen

▶ to make \waves ( fig: cause shake-up) Unruhe stiften; (create impression) Aufsehen erregen, Staub aufwirbeln fig

II. vi

1. (greet) winken

▪ to \wave at [or to] sb jdm [zu]winken

I \waved at him across the room ich winkte ihm durch den Raum zu

2. (sway) field of grass, field of corn wogen geh; flag wehen, flattern

3. (be wavy) sich akk wellen

III. vt

1. (signal with)

▪ to \wave sth at [or to] sb jdm mit etw dat winken

to \wave one's hand winken

she was waving her hand at the departing car sie winkte dem davonfahrenden Auto hinterher

to \wave one's hands around [mit den Händen] herumfuchteln fam

to \wave sb goodbye [or goodbye to sb] jdm zum Abschied [nach]winken

2. (swing)

▪ to \wave sth etw schwenken

to \wave a magic wand einen Zauberstab schwingen

3. (make wavy)

to \wave one's hair sich dat das Haar wellen

to have one's hair \waved sich dat das Haar wellen lassen

* * *
[weɪv]
1. n

1) (of water PHYS, RAD in hair fig) Welle f; (of hatred, enthusiasm) Welle f, Woge f (liter)

who rules the waves? — wer beherrscht die Meere?

a wave of strikes — eine Streikwelle

a wave of enthusiasm — eine Welle der Begeisterung

during the first wave of the attack — beim ersten Ansturm or in der ersten Angriffswelle

the attacks/attackers came in waves —

from the 5th century onward[s] England was attacked by waves of invaders — vom 5. Jahrhundert an wurde England immer wieder von Eroberungswellen heimgesucht

to make waves (fig inf) — Unruhe stiften

I don't want to make waves but... (fig inf) — ich will ja keinen Staub aufwirbeln, aber...

2)

(= movement of hand) to give sb a wave —

he gave us a wave to show that he was ready — er winkte uns zu, um zu zeigen, dass er bereit war

with a wave he was gone — er winkte kurz und verschwand

with a wave of his hand — mit einer Handbewegung

2. vt

1) (in order to give a sign or greeting) winken mit (at, to sb jdm); (= to wave about) schwenken; (gesticulating, in a dangerous manner) herumfuchteln mit

to wave one's hand to sb — jdm winken

he waved a greeting to the crowd — er winkte grüßend der Menge zu

to wave sb goodbye, to wave goodbye to sb — jdm zum Abschied winken

he waved his hat — er schwenkte seinen Hut

he waved the ticket under my nose —

he waved his stick at the children who were stealing the apples — er drohte den Kindern, die die Äpfel stahlen, mit dem Stock

he waved his fist at the intruders — er drohte den Eindringlingen mit der Faust

2)

(to indicate sb should move) he waved the children across the road — er winkte die Kinder über die Straße

he waved me over to his table — er winkte mich zu sich an den Tisch

he waved me over — er winkte mich zu sich herüber

3) hair wellen

3. vi

1) (person) winken

to wave at or to sb — jdm (zu)winken

there's daddy, wave! — da ist der Papi, wink mal!

don't just wave at the ball, aim to hit it — nicht nur in Richtung Ball fuchteln, du sollst ihn auch treffen!

2) (flag) wehen; (branches) sich hin und her bewegen; (corn) wogen

3) (hair) sich wellen

* * *

Wave [weıv] s SCHIFF, MIL US umg Reservistin f

* * *
1.
[weɪv]noun

1) (lit. or fig.) Welle, die; Woge, die (geh.)

his hair has a natural wave in it — sein Haar ist von Natur aus wellig

a wave of enthusiasm/pain — eine Welle der Begeisterung/des Schmerzes

waves of immigration — Einwanderungswellen

waves of attackers — Angriffswellen

2) (gesture)

give somebody a wave — jemandem zuwinken

with a wave of one's hand — mit einem Winken
2. intransitive verb
1) [Fahne, Flagge, Wimpel:] wehen; [Baum, Gras, Korn:] sich wiegen; [Kornfeld:] wogen

2) (gesture with hand) winken

wave at or to somebody — jemandem zuwinken
3. transitive verb
schwenken; (brandish) schwingen [Schwert, Säbel]

wave one's hand at or to somebody — jemandem zuwinken

she waved her umbrella angrily at him — sie drohte ihm wütend mit dem Regenschirm

stop waving that rifle/those scissors around — hör auf, mit dem Gewehr/der Schere herumzufuchteln (ugs.)

wave somebody on/over — jemanden weiter-/herüberwinken

wave goodbye to somebody — jemandem zum Abschied zuwinken

Phrasal Verbs:

- wave aside

- wave away

- wave down

- wave off

* * *

v.

flattern v.

wehen v.

winken mit v. n.

Welle -n f.

Woge -n f.

English-german dictionary > Wave
13 anzeigen

(trennb., hat -ge-)

I v/t und v/refl bei der Polizei etc.: (Person und Sache) report (to the police); (Person) auch bring a charge ( oder charges) against; sich selbst anzeigen give o.s.up (to the police), voluntarily admit ( oder report) an offen|ce (Am. -se)

II v/t

1. (bekannt geben) notify (jemandem etw. s.o. of s.th.), announce (s.th. to s.o.); WIRTS. advise (s.o. of s.th.), notify (s.o. of s.th.); in der Zeitung: die Geburt einer Tochter zeigen an...... are proud to announce the birth of a daughter

2. Messgerät etc.: indicate; auf Skala: read; digital und auf Bildschirm: display; schreibend: record, register; Radargerät: (re)present; der große Zeiger zeigt die Minuten an the big hand shows the minutes; das Thermometer zeigt 32 °C an the thermometer reads ( oder registers oder shows) 32 °C

3. (wissen lassen) signal, indicate, notify; mit dem Blinker anzeigen, dass man überholen will indicate that one wants to overtake (Am. pass)

4. fig. (deuten auf) indicate, be indicative of, point to

III v/refl (sich zeigen) (Entwicklung, Erkrankung etc.) show, be noted ( oder perceptible); angezeigt

* * *

(darstellen) to display;

(mitteilen) to indicate; to advertise; to announce; to notify;

(polizeilich melden) to report; to denounce

* * *
ạn|zei|gen sep
1. vt

1) (= angeben) Spielstand, Temperatur, Zeit, Wetterlage, Geschwindigkeit, Messwert to show, to indicate; Datum to show; (fig = deuten auf) to indicate, to show

2) (= bekannt geben) Heirat, Verlobung etc to announce; (= Reklame machen für) to advertise

3) (= mitteilen) to announce; Richtung to indicate

jdm etw anzeigen (durch Zeichen) — to signal sth to sb

4) (COMPUT) to display

5)

jdn anzeigen (bei der Polizei) — to report sb (to the police); (bei Gericht) to institute legal proceedings against sb

sich selbst anzeigen — to give oneself up

6)

See:

→ angezeigt

2. vi
(Zeiger, Kompassnadel etc) to register; (Messgerät, Instrument) to show, to indicate
* * *

1) (to point out or show: We can paint an arrow here to indicate the right path.) indicate

2) ((with against or on) to tell facts to eg the police about (a criminal etc): He informed against his fellow thieves.) inform

3) ((of dials, instruments etc) to show a particular figure, measurement etc: The thermometer reads -5°C.) read

* * *

an|zei·gen

vt

1. (Strafanzeige erstatten)

▪ jdn [wegen einer S. gen] \anzeigen to report sb [for sth]

▪ etw \anzeigen to report sth

▪ sich akk [selbst] \anzeigen to give oneself up, to turn oneself in

2. (mitteilen)

▪ jdm etw \anzeigen to announce sth to sb; MIL to report sth to sb

3. (angeben)

▪ etw \anzeigen to indicate [or show] sth; (digital) to display sth

diese Uhr zeigt auch das Datum an this watch also shows [or gives] the date

4. (bekannt geben)

▪ [jdm] etw \anzeigen to announce sth [to sb]

5. (angeben)

ein Abbiegen/eine Richtung \anzeigen to indicate a turn-off/direction; AUTO to signal a turn-off/direction

6. (erkennen lassen)

▪ jdm \anzeigen, dass... to indicate to [or show] sb that...

* * *

transitives Verb

1) (Strafanzeige erstatten)

jemanden/etwas anzeigen — report somebody/something to the police/the authorities

2) (zeigen) show; indicate; show <time, date>

* * *

anzeigen (trennb, hat -ge-)

A. v/t & v/r bei der Polizei etc: (Person und Sache) report (to the police); (Person) auch bring a charge ( oder charges) against;

sich selbst anzeigen give o.s.up (to the police), voluntarily admit ( oder report) an offence (US -se)

B. v/t

1. (bekannt geben) notify (

jemandem etwas sb of sth), announce (sth to sb); WIRTSCH advise (sb of sth), notify (sb of sth); in der Zeitung:

die Geburt einer Tochter zeigen an … … are proud to announce the birth of a daughter

2. Messgerät etc: indicate; auf Skala: read; digital und auf Bildschirm: display; schreibend: record, register; Radargerät: (re)present;

der große Zeiger zeigt die Minuten an the big hand shows the minutes;

das Thermometer zeigt 32 °C an the thermometer reads ( oder registers oder shows) 32 °C

3. (wissen lassen) signal, indicate, notify;

mit dem Blinker anzeigen, dass man überholen will indicate that one wants to overtake (US pass)

4. fig (deuten auf) indicate, be indicative of, point to

C. v/r (sich zeigen) (Entwicklung, Erkrankung etc) show, be noted ( oder perceptible); → angezeigt

* * *

transitives Verb

1) (Strafanzeige erstatten)

jemanden/etwas anzeigen — report somebody/something to the police/the authorities

2) (zeigen) show; indicate; show <time, date>

* * *

v.

to advertise v.

to denounce (to) v.

to indicate v.

to indict (US) v.

to notify v.

to prosecute (UK) v.

to see v.

(§ p.,p.p.: saw, seen)

Deutsch-Englisch Wörterbuch > anzeigen
14 an

I Präp.

1. (+ Dat) zeitlich: on; an Ostern / Weihnachten at Easter / Christmas; an einem schönen Sonntagabend on a pleasant Sunday evening; an jenem Morgen on that morning; an dem Tag, als... on the day when...; es ist an der Zeit it’s about time

2. (+ Dat) örtlich: at, on; Richtung: to; an der Grenze at the border; am Himmel in the sky; an einem Ort in a place; an seinem Platz in its place; an der Themse on the Thames; an erster Stelle in the first place; an Bord on board; an Deck on deck; an Land on land; am / ans Fenster at / to the window; an der / die Wand (lehnen[d]) against the wall; (hängen[d]) on the wall; eine Lampe an die Decke hängen hang a lamp (from the ceiling); an der Decke hängen hang from the ceiling; Schaden am Dach damage to the roof; den Hund an den Zaun binden tie the dog to the fence; jemanden an sich drücken / ziehen embrace s.o. / pull s.o. to one(‘s breast); er ging an i-r rechten / i-e rechte Seite he was walking on her right (side); an die frische Luft gehen get a breath of fresh air; es am Herzen / an der Lunge haben have heart / lung trouble

3. (+ Akk/Dat) (neben) by, next to; (nahe) by, near; am Wald by the woods; am Kamin ( Tisch) sitzen sit by the fire (at the table); sich ( nahe) an die Tür setzen take a seat next to the door; etw. an den Eingang stellen place s.th. near the entrance; an jemandem vorbeifahren drive past s.o., pass s.o. in the car; Kopf an Kopf neck and neck; Tür an Tür door to door

4. (+ Dat) (bei) at, by; an einer Schule / einem Theater at a school / theat|re (Am. auch -er); jemanden an der Hand führen / nehmen lead / take s.o. by the hand; an der Arbeit sein be at work

5. (+ Dat) (bezüglich, hinsichtlich) in; arm / reich an poor / rich in; jung an Jahren young in years; drei etc. an der Zahl three in number; unerreicht an Schönheit etc. unparalleled in beauty; ist das alles, was Sie an Hemden etc. haben? is that all you have in the way of shirts etc.?

6. fig.: das Leben etc. an sich as such, per se; eine an sich praktikable Lösung a solution, practicable in itself; Geld an sich reicht nicht aus money alone ( oder by itself) will not do; an ( und für) sich (genau genommen) properly speaking; (im Grunde) basically, actually; eine an ( und für) sich gute Idee a basically good ( oder sound) idea; etw. Seltsames etc. an sich (Dat) haben have s.th. odd etc. about it, him etc.; ist etwas an der Sache? is there something to it?; was ist denn an ihm, das dich so ärgert? what is it about him that annoys you so much?; was gefällt dir an ihm? what do you like about him?; es ist nicht an mir etc. zu (+ Inf.) it is not for me ( oder my place) to (+ Inf.)

7. ein Brief an jemanden for ( oder to) s.o.; eine Bitte an jemanden to s.o.; eine Frage an jemanden for ( oder to) s.o.; der Glaube(n) an (+ Akk) faith ( oder belief) in; die Schuld an (+ Dat) the blame for; arbeiten an work on; denken an think of; leiden an suffer from; etc. am, bis und die mit an verbundenen Adjektive, Substantive, Verben etc.

II Adv.

1. von... an from... (on[wards]); von da / nun an from then / now on; von heute an from today (on)

2. London an 19.05 arr. (= arrival) London 19.05 (Am. 7:05 p.m.)

3. das Gas ist an the gas is on; an - aus on - off

4. an die 50 Leute about ( oder roughly) 50 people

5. umg.: mit dem Mantel an wearing his, her etc. coat; ohne Mütze an without a cap; ohne was an umg. with nothing on, in the buff, without a stitch on hum.

* * *

on (Präp.); beside (Präp.); to (Präp.); at (Präp.); upon (Präp.); unto (Präp.);

(angeschaltet) on (Adv.)

* * *
ạn [an]
1. prep +dat

1) (räumlich: wo?) at; (= an etw dran) on

am Haus/Bahnhof — at the house/station

an dieser Schule — at this school

an der Wand stehen — to stand by the wall

am Fenster sitzen — to sit at or by the window

am Tatort — at the scene of the crime

an der Tür/Wand — on the door/wall

an der Donau/Autobahn/am Ufer/am Rhein — by or (direkt an gelegen) on the Danube/motorway/bank/Rhine

Frankfurt an der Oder — Frankfurt on (the) Oder

an etw hängen (lit) — to hang from or on sth

zu nahe an etw stehen — to be too near to sth

etw an etw festmachen — to fasten sth to sth

jdn an der Hand nehmen — to take sb by the hand

oben am Berg — up the mountain

unten am Fluss — down by the river

sie wohnen Tür an Tür — they live next door to one another, they are next-door neighbours (Brit) or neighbors (US)

Haus an Haus — one house after the other

Laden an Laden — one shop after the other

an etw vorbeigehen — to go past sth, to pass sth

See:

→ am, Bord, Land etc

2) (zeitlich) on

an diesem Abend — (on) that evening

am Tag zuvor — the day before, the previous day

an dem Abend, als ich... — the evening I...

an Ostern/Weihnachten (dial) — at Easter/Christmas

See:

→ am

3) (fig) siehe auch Substantive, Adjektive, Verben

jung an Jahren sein — to be young in years

fünf an der Zahl — five in number

jdn an etw erkennen — to recognize sb by sth

der Mangel/das Angebot an Waren — the lack/choice of goods

an etw arbeiten/schreiben/kauen — to be working on/writing/chewing sth

an etw sterben/leiden — to die of/suffer from sth

was haben Sie an Weinen da? — what wines do you have?

unübertroffen an Qualität — unsurpassed in quality

an etw schuld sein — to be to blame for sth

an der ganzen Sache ist nichts — there is nothing in it

es an der Leber etc haben (inf) — to have trouble with one's liver etc, to have liver etc trouble

was findet sie an dem Mann? — what does she see in that man?

sie hat etwas an sich, das... — there is something about her that...

es ist an ihm, etwas zu tun (geh) — it's up to him to do something

2. prep +acc

1) (räumlich: wohin?) to; (= gegen) on, against

etw an die Wand/Tafel schreiben — to write sth on the wall/blackboard

die Zweige reichten ( bis) an den Boden/mein Fenster — the branches reached down to the ground/up to my window

etw an etw hängen — to hang sth on sth

er ging ans Fenster — he went (over) to the window

An den Vorsitzenden... (bei Anschrift) — The Chairman...

ans Telefon gehen — to answer the phone

See:

→ bis, Bord, Land

2)

(zeitlich: woran?) an die Zukunft/Vergangenheit denken — to think of the future/past

bis an mein Lebensende — to the end of my days

3) (fig) siehe auch Substantive, Adjektive, Verben

an die Arbeit gehen — to get down to work

an jdn/etw glauben — to believe in sb/sth

ich habe eine Bitte/Frage an Sie — I have a request to make of you/question to ask you

an ( und für) sich — actually

eine an ( und für) sich gute Idee — actually quite a good idea, as such quite a good idea

wie war es? – an (und für) sich ganz schön — how was it? – on the whole it was quite nice

See:

→ ab

3. adv

1) (= ungefähr) about

an (die) hundert — about a hundred

2)

(Ankunftszeit) Frankfurt an: 18.30 Uhr — arriving Frankfurt 18.30

3)

von diesem Ort an — from here onwards

von diesem Tag an — from this day on(wards)

von heute an — from today onwards

4) (inf = angeschaltet, angezogen) on

Licht an! — lights on!

ohne etwas an — with nothing on, without anything on

See:

→ an sein

* * *

1) (touching or in contact with: He stood with his back against the wall; The rain beat against the window.) against

2) at

3) (used to indicate a cause or reason: He is suffering from a cold.) from

4) (used to show a cause: She died of hunger.) of

5) (at or during a certain day, time etc: on Monday; On his arrival, he went straight to bed.) on

6) on

7) (near or beside: a shop on the main road.) on

8) (( also adjective) (of electric light, machines etc) working: The television is on; Turn/Switch the light on.) on

* * *

an

[an]

I. präp

1. +dat (direkt bei) at

der Knopf \an der Maschine the button on the machine

nahe \an der Autobahn close to the motorway [or AM freeway]

\an dieser Stelle in this place, on this spot

2. +dat (in Berührung mit) on

er nahm sie \an der Hand he took her by the hand

3. +dat (auf/bei) at

sie ist am Finanzamt she works for the Inland Revenue

4. +dat (zur Zeit von) on

\an den Abenden in the evenings

\an jenem Morgen that morning

\an Weihnachten at Christmas; (25. Dezember) on Christmas Day

5. +dat (verbunden mit einer S./Person) about

das Angenehme/Besondere/Schwierige \an etw the nice [or pleasant]/special/difficult thing about sth

was ist \an ihm so besonders? what's so special about him?

das gefällt mir gar nicht \an ihr I don't like that about her at all

6. +dat (nebeneinander)

Tür \an Tür wohnen to be next-door neighbours [or AM -ors]

in der Altstadt steht Haus \an Haus dicht beieinander in the old town the houses are very close together

die Zuschauer standen dicht \an dicht the spectators were packed close together

7. + dat SCHWEIZ (auf) on; (bei) at; (in) in

das kam gestern am Fernsehen it was on television yesterday

8. + akk räumlich

sie ging \ans Klavier she went to the piano

er setzte sich \an den Tisch he sat down at the table

die Hütte war \an den Fels gebaut the hut was built on the rocks

bis \an etw reichen to reach as far as sth

pflanze den Baum nicht zu dicht \ans Haus don't plant the tree too close to the house

er schrieb etw \an die Tafel he wrote sth on the board

etw \an etw lehnen to lean sth against sth

er setzte sich gleich \an den Computer he went straight to the computer

9. +akk (sich wendend) to

\an das Telefon gehen to answer the telephone

\an dieses Gerät lasse ich keinen ran! I won't let anybody touch this equipment!

10. +akk zeitlich (sich bis zu etw erstreckend) of, about

sie dachten nicht \an Morgen they didn't think about [or of] tomorrow

kannst du dich noch \an früher erinnern? can you still remember the old days?

11. + akk SCHWEIZ (zu) to

12.

▶ \an [und für] sich actually

▶ \an jdm/etw vorbei past; s.a. ab

II. adv

1. (ungefähr)

▪ \an die... about, approximately

2. (Ankunftszeit) arriving at

3. ELEK (fam: angeschaltet) on

\an sein to be on; Licht a. to be burning

4. (fam: angezogen) on

ohne etwas \an with nothing on

5. (zeitlich)

von etw \an from sth on [or onwards]

von seiner Kindheit \an from the time he was a child

von jetzt \an from now on

* * *
1.
Präposition mit Dat

1) (räumlich) at; (auf) on

an einem Ort — at a place

an der Wand hängen — be hanging on the wall

an der Wand stehen — stand by or against the wall

an der Mosel/Donau liegen — be [situated] on the Moselle/Danube

Frankfurt an der Oder — Frankfurt on [the] Oder

an etwas lehnen — lean against something

Tür an Tür — next door to one another

2) (zeitlich) on

an jedem Sonntag — every Sunday

an dem Abend, als er... — [on] the evening he...

an Ostern — (bes. südd.) at Easter

3) (bei bestimmten Substantiven, Adjektiven und Verben)

arm/reich an Vitaminen — low/rich in vitamins

jemanden an etwas erkennen — recognize somebody by something

ein Mangel an etwas — a shortage of something

an etwas leiden — suffer from something

es an der Leber haben — have liver trouble

an einer Krankheit sterben — die of a disease

es ist an ihm, das zu tun — it is up to him to do it

er hat etwas an sich — there ist something about him

4)

an [und für] sich — (eigentlich) actually
2.
Präposition mit Akk

1) to; (auf, gegen) on

etwas an jemanden schicken — send something to somebody

etwas an etwas hängen — hang something on something

2) (bei bestimmten Substantiven, Adjektiven und Verben)

an etwas/jemanden glauben — believe in something/somebody

an etwas denken — think of something

sich an etwas erinnern — remember or recall something

an die Arbeit gehen — get down to work

einen Gruß an jemanden ausrichten lassen — send greetings to somebody

ich konnte kaum an mich halten vor Lachen/Ärger — I could hardly contain myself for laughing/hardly contain my anger
3.
Adverb

1) (Verkehrsw.)

Köln an: 9.15 — arriving Cologne 09.15

2) (ugs.): (in Betrieb) on

die Waschmaschine/der Fernseher/das Licht/das Gas ist an — the washing machine/television/light/gas is on

Scheinwerfer an! — spotlights on!

3) (ugs.): (ungefähr) around; about

an [die] 20 000 Euro — around or about 20,000 euros; s. auch ab 2. 4); von 1. 1), 2)

* * *

an

A. präp

1. (+dat) zeitlich: on;

an Ostern/Weihnachten at Easter/Christmas;

an einem schönen Sonntagabend on a pleasant Sunday evening;

an jenem Morgen on that morning;

an dem Tag, als … on the day when …;

es ist an der Zeit it’s about time

2. (+dat) örtlich: at, on; Richtung: to;

an der Grenze at the border;

am Himmel in the sky;

an einem Ort in a place;

an seinem Platz in its place;

an der Themse on the Thames;

an erster Stelle in the first place;

an Bord on board;

an Deck on deck;

an Land on land;

am/ans Fenster at/to the window;

an der/die Wand (lehnen[d]) against the wall; (hängen[d]) on the wall;

eine Lampe an die Decke hängen hang a lamp (from the ceiling);

an der Decke hängen hang from the ceiling;

Schaden am Dach damage to the roof;

den Hund an den Zaun binden tie the dog to the fence;

jemanden an sich drücken/ziehen embrace sb/pull sb to one(’s breast);

er ging an i-r rechten/i-e rechte Seite he was walking on her right (side);

an die frische Luft gehen get a breath of fresh air;

es am Herzen/an der Lunge haben have heart/lung trouble

3. (+akk/dat) (neben) by, next to; (nahe) by, near;

am Wald by the woods;

am Kamin (Tisch) sitzen sit by the fire (at the table);

sich (nahe) an die Tür setzen take a seat next to the door;

etwas an den Eingang stellen place sth near the entrance;

an jemandem vorbeifahren drive past sb, pass sb in the car;

Kopf an Kopf neck and neck;

Tür an Tür door to door

4. (+dat) (bei) at, by;

an einer Schule/einem Theater at a school/theatre (US auch -er);

jemanden an der Hand führen/nehmen lead/take sb by the hand;

an der Arbeit sein be at work

5. (+dat) (bezüglich, hinsichtlich) in;

arm/reich an poor/rich in;

jung an Jahren young in years;

drei etc

an der Zahl three in number;

unerreicht an Schönheit etc unparalleled in beauty;

ist das alles, was Sie an Hemden etc

haben? is that all you have in the way of shirts etc?

6. fig: das Leben etc

an sich as such, per se;

eine an sich praktikable Lösung a solution, practicable in itself;

Geld an sich reicht nicht aus money alone ( oder by itself) will not do;

an (und für) sich (genau genommen) properly speaking; (im Grunde) basically, actually;

eine an (und für) sich gute Idee a basically good ( oder sound) idea;

etwas Seltsames etc

an sich (dat)

haben have sth odd etc about it, him etc;

ist etwas an der Sache? is there something to it?;

was ist denn an ihm, das dich so ärgert? what is it about him that annoys you so much?;

was gefällt dir an ihm? what do you like about him?;

es ist nicht an mir etc

zu (+inf) it is not for me ( oder my place) to (+inf)

7. ein Brief

an jemanden for ( oder to) sb;

eine Bitte

an jemanden to sb;

eine Frage

an jemanden for ( oder to) sb;

der Glaube(n) an (+akk) faith ( oder belief) in;

die Schuld an (+dat) the blame for;

arbeiten an work on;

denken an think of;

leiden an suffer from; etc → am, bis und die mit an verbundenen Adjektive, Substantive, Verben etc

B. adv

1.

von … an from … (on[wards]);

von da/nun an from then/now on;

von heute an from today (on)

2.

London an 19.05 arr. (= arrival) London 19.05 (US 7:05 p.m.)

3.

das Gas ist an the gas is on;

an - aus on - off

4.

an die 50 Leute about ( oder roughly) 50 people

5. umg:

mit dem Mantel an wearing his, her etc coat;

ohne Mütze an without a cap;

ohne was an umg with nothing on, in the buff, without a stitch on hum

* * *
1.
Präposition mit Dat

1) (räumlich) at; (auf) on

an einem Ort — at a place

an der Wand hängen — be hanging on the wall

an der Wand stehen — stand by or against the wall

an der Mosel/Donau liegen — be [situated] on the Moselle/Danube

Frankfurt an der Oder — Frankfurt on [the] Oder

an etwas lehnen — lean against something

Tür an Tür — next door to one another

2) (zeitlich) on

an jedem Sonntag — every Sunday

an dem Abend, als er... — [on] the evening he...

an Ostern — (bes. südd.) at Easter

3) (bei bestimmten Substantiven, Adjektiven und Verben)

arm/reich an Vitaminen — low/rich in vitamins

jemanden an etwas erkennen — recognize somebody by something

ein Mangel an etwas — a shortage of something

an etwas leiden — suffer from something

es an der Leber haben — have liver trouble

an einer Krankheit sterben — die of a disease

es ist an ihm, das zu tun — it is up to him to do it

er hat etwas an sich — there ist something about him

4)

an [und für] sich — (eigentlich) actually
2.
Präposition mit Akk

1) to; (auf, gegen) on

etwas an jemanden schicken — send something to somebody

etwas an etwas hängen — hang something on something

2) (bei bestimmten Substantiven, Adjektiven und Verben)

an etwas/jemanden glauben — believe in something/somebody

an etwas denken — think of something

sich an etwas erinnern — remember or recall something

an die Arbeit gehen — get down to work

einen Gruß an jemanden ausrichten lassen — send greetings to somebody

ich konnte kaum an mich halten vor Lachen/Ärger — I could hardly contain myself for laughing/hardly contain my anger
3.
Adverb

1) (Verkehrsw.)

Köln an: 9.15 — arriving Cologne 09.15

2) (ugs.): (in Betrieb) on

die Waschmaschine/der Fernseher/das Licht/das Gas ist an — the washing machine/television/light/gas is on

Scheinwerfer an! — spotlights on!

3) (ugs.): (ungefähr) around; about

an [die] 20 000 Euro — around or about 20,000 euros; s. auch ab 2. 4); von 1. 1), 2)

* * *

präp.

at prep.

by prep.

in prep.

on prep.

to prep.

Deutsch-Englisch Wörterbuch > an
15 أشار

أَشَارَ \ register: (of an instrument that measures speed, heat, etc.) to show (a certain figure). signal: to make a signal; express sth. by signal: He signalled to me that all was well by blowing a whistle. wave: to make a sign with one’s arm or hand: The policeman waved me on (He told me to go on by waving his arm). \ أَشَارَ \ refer: to speak of: I was not referring to you when I said "some fool". \ See Also أَوْمأ إلى \ أَشَارَ (إلى)‏ \ indicate: to point out; show: There was no sign to indicate the way to the station. point: (with at) to draw attention to (sth. that one can see); aim one’s finger: She pointed at me and shouted, "That’s the thief!", (with to) show the direction of sth., whether it can be seen or not; draw attention to: The road sign pointed to London. She pointed to the broken window, to direct aim: Don’t point that gun at me! He pointed his finger at the guilty boy. represent: to be a sign or example of (sth.): The sign ‘&’ represents the word ‘and’. allude to: to speak indirectly about sb. or sth.: When he said ‘someone’, he was alluding to you. hint: to say indirectly: He hinted that he was in need of money. \ See Also دل (دَلَّ)، أَلْمَحَ \ أَشَارَ (عَلى)‏ \ advise: to tell sb. what he should do: I advise you to be more careful. recommend: advise: I recommend you to buy one of these new radios. \ أَشارَ (لَه بالحُضُور)‏ \ beckon: to call sb. by making a sign with the hand: He beckoned (to) me to follow him. \ See Also أومأ (أَوْمَأَ)‏ \ أَشَارَ بيديه لإفْهام مَقْصُودِهِ \ gesticulate: to express oneself excitedly by movements of the hands. \ أَشَارَ ضمنًا \ imply: to suggest; seem to mean: Her manner implies that she would like to come with us. His absence implies that he is unwell.

Arabic-English dictionary > أشار
16 von

Präp.

1. räumlich: from; von etw. weg: off s.th.; von wo( her)? where from?; vom

2. zeitlich: from; von morgen an from tomorrow (onwards), as of tomorrow; an II

3. für den (partitiven) Genitiv, Teil: of; die Einfuhr von Weizen the import of wheat; zwei von uns two of us; neun von zehn Leuten nine out of ( Statistik: in) ten people; ein Freund von mir a friend of mine; von dem Apfel essen have some of the apple

4. Anfang, Ausgang(spunkt): from; von 20 Euro an oder aufwärts from 20 euros up(wards), 20 euros and up(wards); klein I

5. Ursache, Urheber: of; beim Passiv: by; ein Brief von Jens a letter from Jens; ein Gedicht von Schiller a poem by Schiller; Kinder haben von have children by; das ist nett von ihm that’s nice of him; von mir aus I don’t mind, it’s all the same to me; von mir aus kann er gehen I don’t mind if he goes, I don’t mind him going, he can go as far as I’m concerned; selbst I; vom

6. Maß, Qualität: ein Honorar von 500 Euro a fee of 500 euros; ein Aufenthalt von drei Wochen a three-week stay; ein Kind von drei Jahren a child of three; ein Mann von Charakter / Format a man of character / substance; ein Koloss von einem Mann a giant of a man; ein Kunstwerk von einem Kleid etc. a dress etc. that is a work of art in itself

7. Thema: (über) of, about; ich habe von ihm gehört I’ve heard of him; er weiß von der Sache he knows about it; man spricht von Brandstiftung there’s talk of arson

8. bei Titel vor Eigennamen: of; der Herzog von Edinburgh the Duke of Edinburgh

* * *

from; by; of

* * *
vọn [fɔn]
prep +dat

1) (einen Ausgangspunkt angebend, räumlich, zeitlich) from

der Wind kommt von Norden — the wind comes from the North

nördlich von — to the North of

von München nach Hamburg — from Munich to Hamburg

von weit her — from a long way away

von... an — from...

von Jugend an — from early on

vom 10. Lebensjahr an — since he/she was ten years old

von diesem Tag/Punkt an or ab — from this day/point on(wards)

von heute ab or an — from today

Waren von 5 Euro an or ab — goods from 5 euros (Brit), goods from 5 euros on (US)

von... aus — from...

von dort aus — from there

etw von sich aus wissen — to know sth by oneself

etw von sich aus tun — to do sth of one's own accord

von... bis — from... to

von morgens bis abends — from morning till night

Ihr Brief von vor 2 Wochen — your letter of two weeks ago

von... zu — from... to

2) (von... weg) from

etw von etw nehmen/abreißen — to take/tear sth off sth

vom Zug abspringen — to jump off the train

alles von sich werfen — to throw everything down or aside

von der Stelle weichen — to move from the spot

3) (in Verbindung mit adj, vb siehe auch dort) (Ursache, Urheberschaft ausdrückend, im Passiv) by

das Gedicht ist von Schiller — the poem is by Schiller

ein Kleid von Dior — a Dior dress

ein Kind von jdm kriegen — to have a child by sb

das Kind ist von ihm — the child is his

von etw müde — tired from sth

von etw begeistert — enthusiastic about sth

von etw satt — full up with sth

von etw beeindruckt/überrascht — impressed/surprised by sth

4) (partitiv, anstelle von Genitiv) of

jeweils zwei von zehn — two out of every ten

ein Riese von einem Mann (inf) — a giant of a man

ein Prachtstück von einem Hund (inf) — a magnificent (specimen of a) dog

dieser Dummkopf von Gärtner...! (inf) — that idiot of a gardener...!

5) (in Verbindung mit n, adj, vb siehe auch dort) (Beschaffenheit, Eigenschaft etc ausdrückend, bestehend aus) of

von 50 m Länge — 50 m in length

im Alter von 50 Jahren — at the age of 50

Kinder von 10 Jahren — ten-year-old children

von Bedeutung sein — to be of significance

von Dauer sein — to be lasting

das ist sehr freundlich von Ihnen — that's very kind of you

frei von etw sein — to be free of sth

6) (in Titel) of; (bei deutschem Adelstitel) von

die Königin von England — the Queen of England

Otto von Bismarck — Otto von Bismarck

von und zu Falkenburg — von Falkenburg

ein "von (und zu) " sein — to have a handle to one's name

sich "von" schreiben (lit) — to have a "von" before one's name

da kannst du dich aber "von" schreiben (fig) — you can be really proud yourself (there)

7) (= über) about

er erzählte von seiner Kindheit — he talked about his childhood

Geschichten vom Weihnachtsmann/von Feen — stories about Santa Claus/fairies

8) (mit Fragepronomen) from

von wo/wann/was — where/when/what... from, from where/when/what (form)

9)

(inf in aufgelösten Kontraktionen) von dem halte ich gar nichts — I don't think much of him

da weiß ich nichts von — I don't know anything about it

10) (inf)

von wegen — no way! (inf)

von wegen der Karte/dem Buch (incorrect) — about the map/the book

* * *

1) (used (in the passive voice) to show the person or thing which performs an action: struck by a stone.) by

2) (in respect of: a teacher by profession.) by

3) (used before the place, thing, person, time etc that is the point at which an action, journey, period of time etc begins: from Europe to Asia; from Monday to Friday; a letter from her father.) from

4) (used to indicate that from which something or someone comes: a quotation from Shakespeare.) from

5) (used to indicate separation: Take it from him.) from

6) from

7) (belonging to: a friend of mine.) of

8) (away from (a place etc); after (a given time): within five miles of London; within a year of his death.) of

9) (written etc by: the plays of Shakespeare.) of

10) (belonging to or forming a group: He is one of my friends.) of

11) (showing: a picture of my father.) of

12) (about: an account of his work.) of

13) (away from; down from: It fell off the table; a mile off the coast; He cut about five centimetres off my hair.) off

14) (from among: Four out of five people like this song.) out of

* * *

von

[fɔn]

präp + dat

1. räumlich (ab, herkommend) from; (aus... herab/heraus) off, out of

ich fliege morgen \von München nach Hamburg tomorrow I'm flying from Munich to Hamburg

der Zug \von Wien nach Stuttgart fährt Bahnsteig an 2 ein the train from Vienna to Stuttgart arrives on platform 2

wie komme ich vom Bahnhof am besten zum Rathaus? how can I best get from the station to the town hall?

\von hier bis zur Wand müssten es etwa fünf Meter sein it must be about five metres from here to the wall

\von diesem Fenster kann man alles gut beobachten you can see everything very well from this window

diese Eier sind \von unserem Hof these eggs are from our farm

er fiel \von der Leiter he fell off the ladder

sie fiel vom Baum she fell out of the tree

\von hinten/vorne from behind/the front

\von links/rechts from left/right

\von Norden/Westen, etc. from the North/West, etc.

der Wind kommt \von Süden the wind comes from the South

\von weit her kommen to come from far away

\von woher...? where...from?, from where...?

2. räumlich (etw entfernend) from, off

er nahm die Whiskyflasche \von der Anrichte he took the bottle of whisky from the sideboard

sie sprang vom Tisch she jumped off the table

allen Ballast \von sich dat werfen to get rid of all burden

sich dat den Schweiß \von der Stirn wischen to wipe sweat from one's brow

die Wäsche \von der Leine nehmen to take the washing in off the line

\von zu Hause weggehen to go away from home

3. zeitlich (stammend) from

ich kenne sie \von früher I knew her a long time ago

ich will nichts mehr \von damals wissen! I don't want to know any more about that time!

\von wann ist der Brief? when is the letter from?

für Jugendliche \von 12 bis 16 gilt ein gesonderter Tarif there is a special price for adolescents from twelve to sixteen

\von... bis from... to

ich bin \von morgen bis zum 23. verreist I'm away from tomorrow until 23rd

von 9 bis 5 Uhr arbeiten to work from 9 to 5

\von Montag bis Freitag from Monday to Friday

Ihr Brief vom... your letter from [or dated]...

die Zeitung \von gestern yesterday's paper

\von jetzt/morgen an from now/tomorrow on [or onwards]

die neue Regelung gilt \von März an the new regulation is valid as of March

\von klein an from her/his earliest days

\von Tag zu Tag day after day

4. (Urheber, Ursache) from

\von wem ist dieses schöne Geschenk? who is this lovely present from?

\von wem hast du das Buch bekommen? who gave you the book?

\von wem weißt du das? who told you that?

\von wem ist dieser Roman? who is this novel by?

das Bild ist \von einem unbekannten Maler the picture is by an unknown painter

\von solchen Tricks bin ich nicht sehr beeindruckt I'm not very impressed by tricks like that

das war nicht nett \von dir! that was not nice of you!

\von was ist hier eigentlich die Rede? (fam) what are we talking about here?

\von was sollen wir eigentlich leben? (fam) what are we supposed to live on?

er wurde \von einem Auto angefahren he was hit by a car

\von der Sonne gebräunt werden [o sein] to be browned by the sun

\von jdm gelobt werden to be praised by sb

\von Hand gefertigt (fig) handmade

müde \von der Arbeit tired of work

die Musik \von Beethoven Beethoven's music

\von Rechts wegen by operation of law, ipso jure

5. statt Genitiv (Zugehörigkeit) of

das Auto \von meinem Vater ist blau (fam) my father's car is blue

er wohnt in der Nähe \von Köln he lives near Cologne

ich möchte die Interessen \von meinen Geschwistern vertreten I should like to represent the interests of my brothers and sisters

ein Freund/eine Freundin \von mir a friend of mine

die Königin \von England the Queen of England

Mutter/Vater \von vier Kindern sein to have four children

der Vertrag \von Maastricht the Treaty of Maastricht

6. (Menge, Gruppenangabe) of

keiner \von uns wusste Bescheid none of us knew about it

keiner \von diesen Vorwürfen ist wahr none of these accusations are true

einer \von uns one of us

einer \von vielen/hundert one of many/one in a hundred

7. (bei Zahlenangaben) of

5 km \von Innsbruck entfernt 5 km away from Innsbruck

einen Abstand \von zwei Metern a distance of two metres

ein Aufenthalt \von vier Wochen a four-week stay

eine Fahrt/Pause \von zehn Minuten a ten minute drive/break

ein Kind \von sieben Jahren a seven year old child

Städte \von über 100.000 Einwohnern cities with over 100,000 inhabitants

8. (geh: Eigenschaft) of

ein Mann \von Charakter a real character

eine Frau \von Schönheit a beautiful woman

eine Angelegenheit \von größter Wichtigkeit an extremely important matter

9. (veraltend: Zusammensetzung) of

ein Strauß \von Rosen a bunch of roses

ein Ring \von purem Gold a ring made of pure gold

10. (bei Adelstitel) of; (bei deutschem Adelstitel) von

die Herzogin von York the Duchess of York

11.

▶ \von wegen! (fam) not a chance!, no way! fam

\von wegen verschwiegen, das ist die größte Klatschbase, die ich kenne no way will she keep that quiet, she's the biggest gossip I know!

* * *

Präposition mit Dat

1) (räumlich) from

nördlich/südlich von Mannheim — to the north/south of Mannheim

rechts/links von mir — on my right/left

von hier an od. (ugs.) ab — from here on[ward]

von Mannheim aus — from Mannheim

etwas von etwas [ab]wischen/[ab]brechen/[ab]reißen — wipe/break/tear something off something; s. auch aus 2. 3); her 1); vorn I

2) (zeitlich) from

vonjetzt an od. (ugs.) ab — from now on

von heute/morgen an — [as] from today/tomorrow; starting today/tomorrow

von Kindheit an — from or since childhood

in der Nacht von Freitag auf od. zu Samstag — during Friday night or the night of Friday to Saturday

das Brot ist von gestern — it's yesterday's bread; s. auch her 2)

3) (anstelle eines Genitivs) of

ein Stück von dem Kuchen — a slice of the cake

acht von zehn — eight out of ten

4) (zur Angabe des Urhebers, der Ursache, beim Passiv) by

müde von der Arbeit sein — be tired from work[ing]

etwas von seinem Taschengeld kaufen — buy something with one's pocket money

sie hat ein Kind von ihm — she has a child by him; s. auch wegen 2.

5) (zur Angabe von Eigenschaften) of

eine Fahrt von drei Stunden — a three-hour drive

Kinder [im Alter] von vier Jahren — children aged four

von bester Qualität — of the best quality

6) (bestehend aus) of

7) (als Adelsprädikat) von

8) (in Bezug auf)

er ist von Beruf Lehrer — he is a teacher by profession

9) (über) about

von diesen Dingen spricht man besser nicht — it's better not to speak of such things

* * *

von präp

1. räumlich: from; von etwas weg: off sth;

von wo(her)? where from?; → vom

2. zeitlich: from;

von morgen an from tomorrow (onwards), as of tomorrow; → an B

3. für den (partitiven) Genitiv, Teil: of;

die Einfuhr von Weizen the import of wheat;

zwei von uns two of us;

neun von zehn Leuten nine out of ( Statistik: in) ten people;

ein Freund von mir a friend of mine;

von dem Apfel essen have some of the apple

4. Anfang, Ausgang(spunkt): from;

von 20 Euro an oder

aufwärts from 20 euros up(wards), 20 euros and up(wards); → klein A

5. Ursache, Urheber: of; beim Passiv: by;

ein Brief von Jens a letter from Jens;

ein Gedicht von Schiller a poem by Schiller;

Kinder haben von have children by;

das ist nett von ihm that’s nice of him;

von mir aus I don’t mind, it’s all the same to me;

von mir aus kann er gehen I don’t mind if he goes, I don’t mind him going, he can go as far as I’m concerned; → selbst A; vom

6. Maß, Qualität:

ein Honorar von 500 Euro a fee of 500 euros;

ein Aufenthalt von drei Wochen a three-week stay;

ein Kind von drei Jahren a child of three;

ein Mann von Charakter/Format a man of character/substance;

ein Koloss von einem Mann a giant of a man;

ein Kunstwerk von einem Kleid etc a dress etc that is a work of art in itself

7. Thema: (über) of, about;

ich habe von ihm gehört I’ve heard of him;

er weiß von der Sache he knows about it;

man spricht von Brandstiftung there’s talk of arson

8. bei Titel vor Eigennamen: of;

der Herzog von Edinburgh the Duke of Edinburgh

* * *

Präposition mit Dat

1) (räumlich) from

nördlich/südlich von Mannheim — to the north/south of Mannheim

rechts/links von mir — on my right/left

von hier an od. (ugs.) ab — from here on[ward]

von Mannheim aus — from Mannheim

etwas von etwas [ab]wischen/[ab]brechen/[ab]reißen — wipe/break/tear something off something; s. auch aus 2. 3); her 1); vorn I

2) (zeitlich) from

vonjetzt an od. (ugs.) ab — from now on

von heute/morgen an — [as] from today/tomorrow; starting today/tomorrow

von Kindheit an — from or since childhood

in der Nacht von Freitag auf od. zu Samstag — during Friday night or the night of Friday to Saturday

das Brot ist von gestern — it's yesterday's bread; s. auch her 2)

3) (anstelle eines Genitivs) of

ein Stück von dem Kuchen — a slice of the cake

acht von zehn — eight out of ten

4) (zur Angabe des Urhebers, der Ursache, beim Passiv) by

müde von der Arbeit sein — be tired from work[ing]

etwas von seinem Taschengeld kaufen — buy something with one's pocket money

sie hat ein Kind von ihm — she has a child by him; s. auch wegen 2.

5) (zur Angabe von Eigenschaften) of

eine Fahrt von drei Stunden — a three-hour drive

Kinder [im Alter] von vier Jahren — children aged four

von bester Qualität — of the best quality

6) (bestehend aus) of

7) (als Adelsprädikat) von

8) (in Bezug auf)

er ist von Beruf Lehrer — he is a teacher by profession

9) (über) about

von diesen Dingen spricht man besser nicht — it's better not to speak of such things

* * *

adj.

off adj. präp.

by prep.

from prep.

of prep.

Deutsch-Englisch Wörterbuch > von
17 cargar

v.

1 to load (llenar) (vehículo, arma, cámara).

cargar algo de to load something with

cargar algo en un barco/en un camión to load something onto a ship/onto a lorry

cargar algo demasiado to overload something

cargar las tintas (figurative) to exaggerate, to lay it on thick

Pedro cargaba los camiones en la noche Peter loaded up the trucks at night

2 to give (responsabilidad, tarea).

siempre le cargan de trabajo they always give him far too much work to do

3 to charge ( electricity and electronics).

Missy cargó la batería Missy charged the battery.

Pedro cargó la cuenta Peter charged the account.

4 to bug (informal) (molestar). (peninsular Spanish)

me carga su pedantería his pretentiousness really gets on my nerves

5 to carry, to bear, to take the weight of, to bear in arms.

Bernardo cargó a María Bernardo carried Mary.

6 to fill, to load.

Missy cargó su bolso con recuerdos Missy filled her bag with souvenirs.

7 to make heavier by overloading, to overload.

La aerolínea cargó el avión The airline overloaded the plane.

8 to mount.

Cargar el revólver Mount the gun.

* * *

cargar

Conjugation model [ LLEGAR], like link=llegar llegar

► verbo transitivo

1 (poner peso) to load

■ cargaremos los muebles en el camión we'll load the furniture onto the lorry

■ cargaron el barco de trigo the boat was loaded with wheat

2 (arma, máquina de fotos) to load

3 ELECTRICIDAD to charge

■ cargar las pilas to charge the batteries

4 (pluma etc) to fill

5 (precio) to charge; (en cuenta) to debit

■ nos cargaron un 7% de IVA we were charged 7% VAT

6 figurado (poner muchas cosas) to fill (de, with), cram (de, with)

■ cargó su habitación de adornos she filled her room with ornaments

7 figurado (trabajo) to burden with, lumber with; (responsabilidad) to burden (de, with); (culpa) to put on, lay on

■ le cargó ese trabajo a Pedro Pedro was lumbered with that job

8 familiar figurado (molestar) to bother, annoy

■ ese tipo me carga that guy annoys me

9 DERECHO to charge

10 INFORMÁTICA to load

11 MILITAR to charge

12 (naipes) to trump; (dados) to load

► verbo intransitivo

1 (gen) to load

2 (batería) to charge

3 (toro, elefante, etc) to charge

4 (atacar) to charge (contra/sobre, -)

■ el ejército cargó contra el enemigo the army charged the enemy

5 cargar con (algo que pesa) to carry; (una obligación) to shoulder, take on

■ yo cargaré con la maleta I'll carry the suitcase

■ su padre cargó con las deudas his father took on the debts

► verbo pronominal cargarse

1 (llenarse) to load oneself (de, with)

■ cargarse de trabajo to burden oneself with work

2 (el cielo) to get cloudy, become overcast

3 ELECTRICIDAD to become charged

4 EDUCACIÓN familiar (suspender) to fail

■ el profesor se ha cargado a la mitad de los alumnos the teacher failed half the pupils

5 familiar (destrozar) to smash, ruin

■ me he cargado el coche I've wrecked the car

6 familiar (matar) to knock off

\

FRASEOLOGÍA

cargar algo en la cuenta de alguien COMERCIO to debit somebody's account with something

cargar con alguien figurado to take charge of somebody

cargar con el muerto familiar to be left holding the baby 2 (ser culpado) to get the blame

cargar con la culpa to take the blame

cargar con la responsabilidad to take the responsibility

cargar con las consecuencias to suffer the consequences

cargar la mano de algo familiar (poner mucho) to add too much (of) something

■ cargar la mano de sal to add too much salt

cargar las culpas a alguien to put the blame on somebody

cargar las tintas familiar to exaggerate

cargarse de algo figurado to weigh oneself down with something, saddle oneself with something, burden oneself with something

■ estaba cargado de deudas he was burdened with debt

cargarse de paciencia to summon up one's patience

cargárselas familiar to get into trouble

■ te las vas a cargar you'll get into trouble, you're in for it

* * *

verb

1) to load

2) carry

3) charge

* * *

1. VT

1) [+ peso] (=echar) to load; (=llevar) to carry

cargaron los sacos en dos camiones — they loaded the sacks onto two lorries

iba cargando la pesada cruz — he was carrying the heavy cross

iba cargando al niño sobre los hombros — he was carrying the child on his shoulders

cargó a sus espaldas una enorme mochila — he swung a huge rucksack up onto his back

cuando cargaba el peso sobre la pierna mala — when he shifted the weight onto his bad leg

2) (=llenar)

a) [+ vehículo, pistola, lavadora, cámara] to load

han terminado de cargar el avión — they've finished loading the plane

cargaron el coche hasta arriba de maletas — they loaded the car up with suitcases

b) (=llenar de combustible) [+ mechero, pluma] to fill; [+ batería, pilas] to charge; [+ horno] to stoke

c) [en exceso]

has cargado la sopa de sal — you've overdone the salt o put too much salt in the soup

tratamos de no cargar a los alumnos con demasiadas horas de clase — we try not to overburden the students with too many teaching hours

- cargar la mano

d) [+ imaginación, mente] to fill

le cargó la cabeza de ideas disparatadas — she filled his head with wild ideas

e) (Inform) to load

3) (=cobrar)

a) [en cuenta] to charge

cargar una cantidad en cuenta a algn — to charge an amount to sb's account

me lo pueden cargar en mi cuenta — you can charge it to my account

cargar una factura con un porcentaje por servicio — to add a service charge to a bill

b) [+ contribución] to charge for; [+ impuesto] to levy

4) (=hacer recaer)

cargar las culpas (de algo) a algn — to blame sb (for sth), put the blame (for sth) on sb

buscan a alguien a quien cargar la culpa — they are looking for somebody to blame o to put the blame on

cargar la culpabilidad en o sobre algn — to hold sb responsible, put the blame on sb

5) (=agobiar)

cargar a algn de algo: el ser campeones nos carga de responsabilidad — being champions places a lot of responsibility on our shoulders

cargar a algn de nuevas obligaciones — to burden sb with new duties

cargar a algn de deudas — to encumber sb with debts

6) (=acusar) to charge, accuse

cargar algo a algn, cargar a algn con algo — to charge sb with sth, accuse sb of sth

cargar a algn de poco escrupuloso — to accuse sb of being unscrupulous, charge sb with being unscrupulous

7) (=soportar) [+ culpa] to take; [+ responsabilidad] to accept; [+ carga] to shoulder

cargó toda la responsabilidad del fracaso — he accepted full responsibility for the disaster

8) * (=fastidiar)

esto me carga — this gets on my nerves *, this bugs me *

deja de cargarme — stop being such a pain *

9) * (=suspender) to fail

10) (Mil) (=atacar) to charge, attack

11) (Náut) [+ vela] to take in

12) [+ dados] to load

13) LAm (=llevar)

¿cargas dinero? — have you got any money on you?

cargar anteojos — to wear glasses

cargar revólver — to carry a gun

14) And, Cono Sur [perro] to attack, go for

2. VI

1) (=echar carga) (Aut) to load up; (Náut) to take on cargo

2)

cargar con —

a) [+ objeto] (=levantar) to pick up; (=llevar) to carry

b) [+ culpa, responsabilidad] to take; [+ consecuencias] to suffer

la empresa cargará con los gastos del viaje — the company will bear the travel expenses

3) (=atacar)

la policía cargó contra los manifestantes — the police charged the demonstrators

el presidente cargó contra la prensa — the president attacked the press

cargar sobre algn — (=presionar) to urge sb, press sb; (=molestar) to pester sb

4) (=apoyarse)

cargar en o sobre algo — [persona] to lean on o against sth; [muro, bóveda] to rest on sth, be supported by sth

5) (Ling) [acento] to fall (en, sobre on)

6) (Meteo) to turn, veer (a to) ( hacia towards)

3.

See:

cargarse

* * *
1.
verbo transitivo

1)

a) <barco/avión/camión> to load

b) <pistola/escopeta> to load; <pluma/encendedor> to fill; < cámara> to load, put a film in

cargué la estufa de leña — I filled the stove with wood

no cargues tanto ese baúl — don't put so much into that trunk

c) (Elec) to charge

2)

a) < mercancías> to load

b) < combustible> to fuel

el avión hizo escala para cargar combustible — the plane stopped to refuel

tengo que cargar nafta — (RPl) I have to fill up with gasoline (AmE) o (BrE) petrol

c) (Inf) to load

3)

a) ( de obligaciones)

cargar a alguien de algo — to burden somebody with something

b) < culpa> (+ me/te/le etc)

me cargaron la culpa — they put o laid the blame on me

4) ( llevar)

a) <paquetes/bolsas> to carry; < niño> (AmL) to carry

b) (AmL exc RPl) < armas> to carry

c) (Ven fam) ( llevar puesto) to wear; ( tener consigo)

cargo las llaves — I have the keys

5) ( a una cuenta) to charge

me lo cargaron en cuenta or lo cargaron a mi cuenta — they charged it to my account

6)

a) (Esp fam) profesor to fail, flunk (AmE colloq)

b) (Méx fam) ( matar) to kill
2.
cargar vi

1)

a) ( con un bulto)

cargar con algo — to carry something

b) ( con responsabilidad)

cargar con algo: tiene que cargar con todo el peso de la casa she has to shoulder all the responsibility for the household; acabó cargando con la culpa — he ended up taking the blame

2) tropas/policía

cargar contra alguien — to charge at somebody

3) batería to charge

4) (fam) (+ me/te/le etc) ( fastidiar)

me cargan los fanfarrones — I can't stand show-offs cargarse v pron

5)

a) pilas/flash to charge; partícula to become charged

b) (de peso, obligaciones)

cargarse de algo: no te cargues de equipaje don't take too much luggage; cargarse de responsabilidades to take on a lot of responsibilities; se cargó de deudas he saddled himself with debts; ya se ha cargado de hijos — she's had too many children

6)

a) (fam) ( matar) to kill

b) (Esp fam) (romper, estropear) < motor> to wreck; < jarrón> to smash

cargársela(s) — (fam)

te la vas a cargar — you'll be in trouble (colloq)

c) (enf) (Esp fam) ( suspender) profesor to fail, flunk (AmE colloq)

* * *

= encumber, upload, load, burden, debit, charge.

Ex. If the copy price is entered, the system will encumber the appropriate binding fund.

Ex. Once the data has been edited, the user can go online again to upload this amended file to the host computer.

Ex. This article describes the functionality of CARL software for this purpose, loads a brief rundown of data bases, and gives the criteria for selecting data bases.

Ex. Libraries that aren't burdened by millions of volumes do not need subject heading lists prepared for million-volume libraries.

Ex. An acquisitions file is intended to indicate the status of each title on order, together with information on its ordering (supplier, date etc., for whom it was ordered, and the heading or budget to which the cost is to be debited).

Ex. Each donkey drawn cart is provided with a solar unit installed on the roof; a battery charged by this solar energy supplies the electric power.

----

* acabar cargando con Algo = wind up with + Nombre.

* cargar con = saddle with.

* cargar con ello = live with it.

* cargar con la responsabilidad = shoulder + the burden, shoulder + the responsibility.

* cargar con las consecuencias = bear + the consequences, live with + the consequences.

* cargar de electricidad = charge with + electricity.

* cargar el mochuelo = pass + the bucket.

* cargar el muerto = pass + the bucket.

* cargar información = load + information.

* que se carga por la boca = muzzle-loading.

* tener que cargar con = be stuck with, saddle with, get + stuck with.

* tener que cargar con el peso de = be burdened with.

* tener que cargar con el peso de la tradición = be burdened with + tradition.

* volver a cargar = reload.

* * *
1.
verbo transitivo

1)

a) <barco/avión/camión> to load

b) <pistola/escopeta> to load; <pluma/encendedor> to fill; < cámara> to load, put a film in

cargué la estufa de leña — I filled the stove with wood

no cargues tanto ese baúl — don't put so much into that trunk

c) (Elec) to charge

2)

a) < mercancías> to load

b) < combustible> to fuel

el avión hizo escala para cargar combustible — the plane stopped to refuel

tengo que cargar nafta — (RPl) I have to fill up with gasoline (AmE) o (BrE) petrol

c) (Inf) to load

3)

a) ( de obligaciones)

cargar a alguien de algo — to burden somebody with something

b) < culpa> (+ me/te/le etc)

me cargaron la culpa — they put o laid the blame on me

4) ( llevar)

a) <paquetes/bolsas> to carry; < niño> (AmL) to carry

b) (AmL exc RPl) < armas> to carry

c) (Ven fam) ( llevar puesto) to wear; ( tener consigo)

cargo las llaves — I have the keys

5) ( a una cuenta) to charge

me lo cargaron en cuenta or lo cargaron a mi cuenta — they charged it to my account

6)

a) (Esp fam) profesor to fail, flunk (AmE colloq)

b) (Méx fam) ( matar) to kill
2.
cargar vi

1)

a) ( con un bulto)

cargar con algo — to carry something

b) ( con responsabilidad)

cargar con algo: tiene que cargar con todo el peso de la casa she has to shoulder all the responsibility for the household; acabó cargando con la culpa — he ended up taking the blame

2) tropas/policía

cargar contra alguien — to charge at somebody

3) batería to charge

4) (fam) (+ me/te/le etc) ( fastidiar)

me cargan los fanfarrones — I can't stand show-offs cargarse v pron

5)

a) pilas/flash to charge; partícula to become charged

b) (de peso, obligaciones)

cargarse de algo: no te cargues de equipaje don't take too much luggage; cargarse de responsabilidades to take on a lot of responsibilities; se cargó de deudas he saddled himself with debts; ya se ha cargado de hijos — she's had too many children

6)

a) (fam) ( matar) to kill

b) (Esp fam) (romper, estropear) < motor> to wreck; < jarrón> to smash

cargársela(s) — (fam)

te la vas a cargar — you'll be in trouble (colloq)

c) (enf) (Esp fam) ( suspender) profesor to fail, flunk (AmE colloq)

* * *

= encumber, upload, load, burden, debit, charge.

Ex: If the copy price is entered, the system will encumber the appropriate binding fund.

Ex: Once the data has been edited, the user can go online again to upload this amended file to the host computer.

Ex: This article describes the functionality of CARL software for this purpose, loads a brief rundown of data bases, and gives the criteria for selecting data bases.

Ex: Libraries that aren't burdened by millions of volumes do not need subject heading lists prepared for million-volume libraries.

Ex: An acquisitions file is intended to indicate the status of each title on order, together with information on its ordering (supplier, date etc., for whom it was ordered, and the heading or budget to which the cost is to be debited).

Ex: Each donkey drawn cart is provided with a solar unit installed on the roof; a battery charged by this solar energy supplies the electric power.

* acabar cargando con Algo = wind up with + Nombre.

* cargar con = saddle with.

* cargar con ello = live with it.

* cargar con la responsabilidad = shoulder + the burden, shoulder + the responsibility.

* cargar con las consecuencias = bear + the consequences, live with + the consequences.

* cargar de electricidad = charge with + electricity.

* cargar el mochuelo = pass + the bucket.

* cargar el muerto = pass + the bucket.

* cargar información = load + information.

* que se carga por la boca = muzzle-loading.

* tener que cargar con = be stuck with, saddle with, get + stuck with.

* tener que cargar con el peso de = be burdened with.

* tener que cargar con el peso de la tradición = be burdened with + tradition.

* volver a cargar = reload.

* * *

cargar [A3 ]

vt

A

1 ‹barco/avión/camión› to load

cargaron el camión con 20 toneladas de fruta they loaded the truck with 20 tons of fruit, they loaded 20 tons of fruit onto the truck

2 ‹pistola/escopeta› to load; ‹pluma/encendedor› to fill; ‹cámara› to load, put a film in

cargó la lavadora he loaded the washing machine, he put the washing in the machine

cargué la estufa de leña I put some wood in the stove, I filled the stove with wood

no cargues tanto ese baúl don't put so much into that trunk, don't fill that trunk so full

3 ‹batería/pila› to charge; ‹condensador/partícula› to charge

4 ( Inf) ‹programa/aplicación› to load; (subir) to upload

B

1 ‹mercancías› to load

cargaron los muebles en el camión they loaded the furniture into/onto the truck

2 ‹combustible› to fuel

el avión hizo escala en Roma para cargar combustible the plane stopped in Rome to refuel

tengo que cargar nafta ( RPl); I have to fill up with gasoline ( AmE) o ( BrE) petrol

C

1 (de obligaciones) cargar a algn DE algo to burden sb WITH sth

lo cargaron de responsabilidades they gave him a lot of responsibility o burdened him with responsibility

2 ‹culpa› (+ me/te/le etc):

quieren cargarme la culpa de lo que pasó they're trying to put o lay the blame on me o they're trying to blame me for what happened

3

( Chi fam) cargar algo A algo: carga sus cuadros al azul she uses a lot of blue in her paintings

D (llevar)

1 ‹paquetes/bolsas› to carry; ‹niño› ( AmL) to carry

te cargo en mi mente ( liter); you're in my thoughts

2

( Ven fam) (tener consigo): cargo las llaves I have the keys on o with me

¿cargas carro? do you have the car with you?

3 ( Chi) ‹armas› to carry

4 ( Ven fam) (llevar puesto) to wear

cargaba una camisa azul he was wearing a blue shirt

siempre carga una sonrisa de felicidad she always wears o has a happy smile

5 ( Ven fam) ‹fama› to have

carga una fama de ladrón he has a reputation as a thief

E (a una cuenta) to charge

me lo cargaron en cuenta or lo cargaron a mi cuenta they charged it to my account

F

1 ( Esp fam) «profesor» to fail, flunk ( AmE colloq)

2 ( Méx fam) (matar) to kill

3 ( RPl fam) (tomar el pelo a) to tease

lo cargan porque está tan gordo they tease him o ( colloq) poke fun at him because he's so fat

sabía que me estaban cargando I knew they were pulling my leg ( colloq), I knew they were putting ( AmE) o ( BrE) having me on ( colloq)

4 (Ur fam) ‹mujer› to try to pick … up ( colloq)

G «toro» to mount, cover

■ cargar

vi

A

1 (con un bulto) cargar CON algo to carry sth

2 (con una responsabilidad) cargar CON algo:

tiene que cargar con todo el peso de la casa she has to shoulder all the responsibility for the household

vaya a donde vaya tiene que cargar con los niños wherever she goes she has to take the children with her

acabó cargando con la culpa he ended up taking the blame

3 ( Arquit) cargar SOBRE algo to rest ON sth

la cúpula carga sobre estas cuatro columnas the dome rests on o is supported by these four columns

4 ( Indum):

cargar a la derecha/izquierda to dress to the right/left

B

1 «tropas/policía» to charge cargar CONTRA algn to charge ON o AT sb

la policía cargó contra los manifestantes the police charged on o at the demonstrators

2 «toro» to charge

C «batería» to charge

D ( fam) (+ me/te/le etc)

(fastidiar): me cargan los fanfarrones como él I can't stand show-offs like him, show-offs like him really annoy me o ( colloq) get on my nerves

me carga levantarme temprano I hate o can't stand getting up early

■ cargarse

v pron

A

1 «pilas/flash» to charge; «partícula» to become charged

2 (de peso, obligaciones) cargarse DE algo:

no te cargues de equipaje don't take too much luggage, don't weigh yourself down with luggage

se había cargado de responsabilidades he had taken on a lot of responsibilities

se cargó de deudas he saddled himself with debts, he got deep into debt

a los pocos años ya se había cargado de hijos within a few years she already had several children

B

1 ( Esp fam) (romper, estropear) ‹motor› to wreck; ‹jarrón› to smash

se han cargado el pueblo they've ruined the village

cargársela(s) ( fam): si no me dices dónde está te las vas a cargar if you don't tell me where it is you'll be for it o you'll get what for o you'll be in trouble ( colloq)

2 ( enf) ( Esp fam) «profesor» to fail, flunk ( AmE colloq)

3 ( fam) (matar) to kill

C ( Chi fam)

1 (inclinarse, propender) cargarse A algo:

se cargan a la flojera they tend to be lazy

2 (favorecer) cargarse PARA algn to favor* sb

* * *

cargar ( conjugate cargar) verbo transitivo
1
a) ‹barco/avión/camión› to load;

◊ cargaron la camioneta de cajas they loaded the van with boxes;

no cargues tanto el coche don't put so much in the car
b) ‹pistola/escopeta› to load;

‹pluma/encendedor› to fill;
‹ cámara› to load, put a film in
c) (Elec) to charge

2
a) ‹ mercancías› to load

b) ‹ combustible› to fuel;

◊ tengo que cargar nafta (RPl) I have to fill up with gasoline (AmE) o (BrE) petrol

c) (Inf) to load

3 ( de obligaciones) cargar a algn de algo to burden sb with sth;
◊ me cargaron la culpa they put o laid the blame on me

4
a) ‹paquetes/bolsas› to carry;

‹ niño› (AmL) to carry
b) (AmL exc RPl) ‹ armas› to carry

c) (Ven fam) ( llevar puesto) to wear;

( tener consigo):
◊ cargo las llaves I have the keys

5 ( a una cuenta) to charge
6 (Méx fam) ( matar) to kill
verbo intransitivo
1 cargar con algo ‹ con bulto› to carry sth;
◊ tiene que cargar con todo el peso de la casa she has to shoulder all the responsibility for the household

2 cargar contra algn [tropas/policía] to charge on o at sb
3 [ batería] to charge
4 (fam) ( fastidiar):
◊ me cargan los fanfarrones I can't stand show-offs

cargarse verbo pronominal
1
a) [pilas/flash] to charge;

[ partícula] to become charged
b) cargarse de algo ‹de bolsas/equipaje› to load oneself down with sth;

‹ de responsabilidades› to take on a lot of sth;
‹ de deudas› to saddle oneself with sth
2
a) (fam) ( matar) to kill

b) (Esp fam) ‹ motor› to wreck;

‹ jarrón› to smash
cargar
I verbo transitivo
1 to load: cargó al niño en brazos, she took the boy in her arms
2 (un mechero, una pluma) to fill
3 (poner carga eléctrica) to charge
4 (atribuir algo negativo) cargar a alguien con las culpas, to put the blame on sb
le cargan la responsabilidad a su padre, they put the blame on his father
5 Com to charge: cárguelo a mi cuenta, charge it to my account
6 familiar Educ to fail
II verbo intransitivo
1 (soportar, hacerse cargo) to lumber [con, with]: carga con la casa y con la suegra, she has to do all the housework as well as having to take care of her mother-in-law
figurado cargar con las consecuencias, to suffer the consequences
2 (llevar un peso) to carry: siempre carga con lo más pesado, he always takes the heaviest
3 (arremeter, atacar) to charge [contra, against]
' cargar' also found in these entries:
Spanish:
gravar
- pila
- tinta
- muerto
English:
burden
- charge
- debit
- download
- hump
- land
- load
- load up
- lumber
- shoulder
- weigh down
- bear
- boot
- carry
- cart
- encumber
- pin
- rap
- recharge
- top
- up

* * *

cargar

♦ vt

1. [vehículo] to load;

cargar algo de to load sth with;

cargar algo en un barco/en un camión to load sth onto a ship/onto a truck o Br lorry;

cargaron la furgoneta con cajas they loaded the van up with boxes;

cargar algo demasiado to overload sth

2. [arma, cámara] to load;
[pluma, mechero] to refill; RP [tanque] to fill (up);
ha cargado el guiso de sal he's put too much salt in the stew, he's overdone the salt in the stew;

Comp

cargar las tintas to exaggerate, to lay it on thick

3. [peso encima] to throw over one's shoulder;

cargué la caja a hombros I carried the box on my shoulder

4. Elec to charge

5. Esp Fam [molestar] to bug;

me carga su pedantería his pretentiousness really gets on my nerves;

me carga tener que aguantarlo it bugs the hell out of me that I have to put up with him

6. [adeudar] [importe, factura, deuda] to charge (a to);
cargar un impuesto a algo/alguien to tax sth/sb;

cargar algo a alguien en su cuenta to charge sth to sb's account;

no me han cargado todavía el recibo de la luz the payment for the electricity bill still hasn't gone through;

cargar de más to overcharge;

cargar de menos to undercharge

7. [responsabilidad, tarea] to give;

siempre lo cargan de trabajo they always give him far too much work to do;

le cargaron la culpa a ella they laid o put the blame on her

8. [producir pesadez] [sujeto: olor] to make stuffy;
[sujeto: comida] to bloat;
el humo ha cargado la habitación the atmosphere in the room is thick with smoke

9. Informát to load

10. Náut [velas] to furl, to take in

11. Méx Fam [matar] to bump off, US to ice

12. RP Fam [bromear]
José se casó – ¡me estás cargando! José got married – you're having me on o you're kidding!

13. RP Fam [intentar seducir]
cargar a alguien to come on to sb, Br to try to get off with sb, US to hit on sb

14. Ven Fam [llevar encima] to carry, to tote;
[llevar puesto] to wear, to have on;
cargar una pistola to carry a gun;

cargar anteojos to wear specs;

cargar un niño [en brazos] to carry a child;
[de la mano] to lead a child by the hand;
no cargo carro hoy I haven't got my wheels today;

aún cargo aquella imagen conmigo I can still picture the scene;

carga siempre una cara triste he always has a sad face on him;

carga una gran pena he's sick at heart;

carga dolor de espalda she has a bad back;

cargamos fama de deshonestos we have a name for being dishonest

15. Chile, Perú [atacar] to attack

♦ vi

1.
cargar con [paquete, bulto] to carry;
[coste, responsabilidad] to bear; [consecuencias] to accept; [culpa] to get;
cargué con todos los paquetes I carried all the packages;

hoy me toca a mí cargar con los niños it's my turn to look after the children today

2.
cargar contra [atacar] to charge;

la policía cargó contra los alborotadores the police charged (at) the rioters;
Dep
cargar contra alguien to brush sb aside, to push sb [with one's body]

3.
cargar sobre [acento] to fall on;
Arquit to lean o rest on;
cargar sobre alguien [recaer] to fall on sb;

el pelotón cargó sobre la posición enemiga the platoon charged the enemy position;

la bóveda carga sobre cuatro pilares the vault is supported by four pillars

4. [toro] to charge

5. [tormenta] to turn, to veer

6. Elec to charge;

esta batería ya no carga this battery won't charge any more

7. RP Fam [bromear]
se murió el gato – ¡estás cargando! the cat died – you're kidding o joking!

8. RP Fam [intentar seducir]
se pasó la noche cargando he spent the night Br trying to get off with someone o US hitting on people

♦ See also the pronominal verb cargarse

* * *

cargar

I v/t

1 arma, camión load

2 batería, acusado charge

3 COM charge (en to);

cargar algo en cuenta a alguien charge sth to s.o.’s account

4 L.Am. ( traer) carry

5

:

esto me carga L.Am. I can’t stand this

II v/i

1 ( apoyarse) rest ( sobre on)

2 ( fastidiar) be annoying

3

:

cargar con algo carry sth;

cargar con la culpa fig shoulder the blame;

tuvo que cargar con toda la familia durante las vacaciones I had the whole family to contend with during the vacation

4

:

cargar contra alguien MIL, DEP charge (at) s.o.

* * *

cargar {52} vt

1) : to carry

2) : to load, to fill

3) : to charge

cargar vi

1) : to load

2) : to rest (in architecture)

3)

cargar sobre : to fall upon

* * *

cargar vb

1. (vehículo, mercancías, arma, etc) to load

hemos cargado las maletas en el coche we've loaded the cases into the car

¿sabes cargar la cámara? do you know how to load the film?

2. (pluma) to fill

3. (pila) to charge

cargar con (llevar) to carry [pt. & pp. carried] (responsabilidad) to take on [pt. took; pp. taken] / to shoulder

cargué con la maleta I carried the suitcase

Fran cargó con las culpas Fran took the blame

cargar contra to charge

la policía cargó contra los manifestantes the police charged the demonstrators

Spanish-English dictionary > cargar
18 show

ʃəu
1. past tense - showed; verb
1) (to allow or cause to be seen: Show me your new dress; Please show your membership card when you come to the club; His work is showing signs of improvement.) enseñar, mostrar

2) (to be able to be seen: The tear in your dress hardly shows; a faint light showing through the curtains.) notarse, verse

3) (to offer or display, or to be offered or displayed, for the public to look at: Which picture is showing at the cinema?; They are showing a new film; His paintings are being shown at the art gallery.) exhibir

4) (to point out or point to: He showed me the road to take; Show me the man you saw yesterday.) indicar, mostrar

5) ((often with (a)round) to guide or conduct: Please show this lady to the door; They showed him (a)round (the factory).) conducir, acompañar

6) (to demonstrate to: Will you show me how to do it?; He showed me a clever trick.) enseñar

7) (to prove: That just shows / goes to show how stupid he is.) demostrar

8) (to give or offer (someone) kindness etc: He showed him no mercy.) mostrar

2. noun
1) (an entertainment, public exhibition, performance etc: a horse-show; a flower show; the new show at the theatre; a TV show.) exposición, espectáculo

2) (a display or act of showing: a show of strength.) exhibición, demostración, alarde

3) (an act of pretending to be, do etc (something): He made a show of working, but he wasn't really concentrating.) ostentación, apariencia

4) (appearance, impression: They just did it for show, in order to make themselves seem more important than they are.) ostentación, apariencia

5) (an effort or attempt: He put up a good show in the chess competition.) actuación

•

- showy
- showiness
- show-business
- showcase
- showdown
- showground
- show-jumping
- showman
- showroom
- give the show away
- good show!
- on show
- show off
- show up

show¹ n

1. espectáculo

it's a fabulous show es un espectáculo fabuloso

2. programa

a game show un programa concurso

a comedy show un programa de humor

3. feria / exposición

an agricultural show una feria agrícola

a dog show una exposición canina

show² vb

1. mostrar / enseñar

I showed him my passport le mostré mi pasaporte

he showed me how to do it me enseñó cómo hacerlo

2. demostrar

this work shows that he's a genius este trabajo demuestra que es un genio

3. verse / notarse

don't worry about that stain it doesn't show no te preocupes por esa mancha no se nota

El participio pasado de show es shown

show /ʃou/, /tʃou/ sustantivo masculino (pl
◊ shows) show

show sustantivo masculino show Locuciones: fam pey (llamar la atención) montar/dar un show, to make a scene ' show' also found in these entries: Spanish: acusar - acusarse - adorno - alzada - alzado - amable - aparentar - arrojar - boato - charlatán - charlatana - chula - chulo - concurso - dar - decir - delicia - demostrar - demostración - desarrollarse - desfile - despliegue - deterioro - echar - ensañarse - enseñar - espectáculo - estimable - evidencia - evidenciar - exhibir - exhibirse - expuesta - expuesto - exteriorizar - fanfarrón - fanfarrona - fanfarronear - fantasma - fastuosa - fastuoso - gala - guiñol - horterada - indicar - lucir - lucirse - manifestar - mano - marcar English: chat show - colour - delight - door - embarrassing - fashion show - favor - favour - flop - grandiose - guide - hand - mill about - mill around - parody - peep show - puppet show - quiz - rope - sensitivity - show - show in - show off - show out - show round - show up - show-jumper - show-jumping - show-off - show-stopper - shown - sign - sought-after - spectacle - spectacular - steal - talk-show - variety show - all - bear - belie - bristle - chat - comedy - demonstrate - display - dog - editor - entertainment - fashion

show

tr[ʃəʊ]

noun

1 SMALLTHEATRE/SMALL (entertainment) espectáculo; (performance) función nombre femenino

■ let's go and see a show vayamos a ver un espectáculo

■ they perform two shows a day hacen dos funciones diarias

2 (on TV, radio) programa nombre masculino, show nombre masculino

3 (exhibition) exposición nombre femenino

4 (display) muestra, demostración nombre femenino

■ a show of strength una demostración de fuerza, una exhibición de fuerza

■ a show of hands una votación a mano alzada

5 (outward appearance, pretence) apariencia

■ she made a show of interest fingió estar interesada

6 (ostentation, pomp) alarde nombre masculino

■ it's all for show es pura fachada, todo es para aparentar

7 familiar (organization) negocio, tinglado

■ who runs this show? ¿quién manda aquí?

transitive verb (pt showed, pp showed o shown tr[ʃəʊn])

1 (display -gen) enseñar; (- things for sale) mostrar, enseñar

■ I showed her my photos le enseñé mis fotos

■ she showed me some beautiful jewellery me mostró unas joyas preciosas

2 (point out) indicar, señalar

■ do you want me to show you the way? ¿quieres que te indique el camino?

3 (reveal - feelings) demostrar, expresar; (- interest, enthusiasm, etc) demostrar, mostrar

■ she rarely shows his feelings raras veces demuestra sus sentimientos

■ they showed great kindness to me se mostraron muy amables conmigo

■ he showed no mercy no fue clemente

■ you should show some respect for your elders deberías guardar más respeto a tus mayores

4 (allow to be seen) dejar ver

■ black doesn't show the dirt el negro no deja ver la suciedad

5 (measurement etc) marcar; (profit, loss) indicar, registrar, arrojar

■ the clock showed 4.25 el reloj marcaba las 4.25

■ the thermometer shows a temperature of 20 degrees el termómetro marca una temperatura de 20 grados

■ figures out today show that inflation is up by 2% cifras publicadas hoy indican que la inflación ha subido un 2%

6 (teach) enseñar; (explain) explicar

■ she showed us how it works nos enseñó cómo funciona

■ I'll show him! ¡se va a enterar!

7 (prove, demonstrate) demostrar

■ this work shows real talent este trabajo demuestra mucho talento

■ research has shown that the common cold can be cured las investigaciones han demostrado que se puede curar el resfriado común

8 (depict, present) representar, mostrar

■ this photo shows him swimming in the sea en esta foto está nadando en el mar

■ this painting shows a rural scene este cuadro muestra una escena rural

■ motorways are shown in red las autopistas están señaladas en rojo

9 (guide) llevar, acompañar

■ I'll show you to your room te acompañaré a tu habitación

■ will you show Mr. Smith out please? ¿quieres acompañar al Sr. Smith a la puerta por favor?

■ he showed me round the factory me mostró la fábrica

10 (painting etc) exponer, exhibir; (film) dar, poner, pasar, proyectar; (slides) pasar, proyectar; (on TV) dar, poner

■ they're showing "Dracula" at the Rex dan "Drácula" en el Rex

■ are they showing the match live? ¿dan el partido en directo?

intransitive verb

1 (be perceptible) verse, notarse

■ the stain doesn't show no se ve la mancha

■ she was nervous but didn't let it show estaba nerviosa pero no se le notaba

■ I did it quickly - yes, it shows! lo hice deprisa - ¡sí, se nota!

2 SMALLCINEMA/SMALL poner, dar, echar, proyectar, exhibir

■ what's showing at the Odeon? ¿qué dan en el Odeon?, ¿qué echan en el Odeon?

■ now showing at a cinema near you ahora se exhibe en un cine muy cerca de ti

3 familiar (appear, turn up) aparecer, presentarse

■ he didn't show no se presentó

\

SMALLIDIOMATIC EXPRESSION/SMALL

it just goes to show! ¡hay que ver!

let's get this show on the road! ¡manos a la obra!

the show must go on el espectáculo debe continuar

time will show el tiempo lo dirá

to be all show ser puro teatro, ser fingido,-a

to be on show estar expuesto,-a

to have nothing to show for something no reportarle a uno ningún beneficio

■ he had nothing to show for a life's work except a stupid watch lo único que tenía como recompensa a una vida dedicada al trabajo era un estúpido reloj

to have something to show for something tener algo que recompensa

■ at least you've got something to show for it al menos tienes algo que recompensa el esfuerzo que has hecho

■ and what have you got to show for it? ¿y qué tienes como recompensa?, ¿y qué beneficio te ha reportado?

to put on/up a good show hacer un buen papel, estar muy bien

to show a leg levantarse

to show one's age notársele los años a uno

to show one's face asomar la cara

to show one's teeth mostrar los dientes, enseñar los dientes

to show somebody the door echar a alguien (a la calle)

to show signs of something dar señales de algo, dar muestras de algo

to show the way (set an example) dar ejemplo

to steal the show llevarse la palma

agricultural show feria del campo

boat show salón nombre masculino náutico

fashion show desfile nombre masculino de modelos

horse show concurso hípico

quiz show programa nombre masculino concurso

show business el mundo del espectáculo

show house casa piloto

show trial juicio amañado (para influir en la opinión pública)

show ['ʃo:] v, showed ; shown ['ʃo:n] or showed ; showing vt

1) display: mostrar, enseñar

2) reveal: demostrar, manifestar, revelar

he showed himself to be a coward: se reveló como cobarde

3) teach: enseñar

4) prove: demostrar, probar

5) conduct, direct: llevar, acompañar

to show someone the way: indicarle el camino a alguien

6) : proyectar (una película), dar (un programa de televisión)

show vi

1) : notarse, verse

the stain doesn't show: la mancha no se ve

2) appear: aparecer, dejarse ver

show n

1) : demostración f

a show of force: una demostración de fuerza

2) exhibition: exposición f, exhibición f

flower show: exposición de flores

to be on show: estar expuesto

3) : espectáculo m (teatral), programa m (de televisión, etc.)

to go to a show: ir al teatro

show

n.

• actuación s.f.

• atuendo s.m.

• bambolla s.f.

• boato s.m.

• celebridad s.f.

• demostración s.f.

• espectáculo s.m.

• exhibición s.f.

• función s.f.

• lucimiento s.m.

• manifestación s.f.

• ostensión s.f.

• pompa s.f.

v.

(§ p.,p.p.: showed) or p.p.: shown•) = demostrar v.

• denotar v.

• enseñar v.

• exhibir v.

• exponer v.

• lucir v.

• manifestarse v.

• mostrar v.

• ostentar v.

• presentar v.

• probar v.

• representar v.

• revelar v.

• señalar v.

I
1. ʃeʊ
(past showed; past p shown or showed) transitive verb

1)

a) \<\<photograph/passport\>\> mostrar*, enseñar

to show somebody something, to show something TO somebody — mostrarle* algo a alguien

he won't show his face around here again — ése no vuelve a aparecer por aquí

to have nothing/something to show for something: they had little/nothing to show for their years of work vieron poco/no vieron recompensados sus años de trabajo; she has something to show for her efforts — sus esfuerzos han dado fruto or le han reportado algo

b) \<\<feelings\>\> demostrar*, exteriorizar*; \<\<interest/enthusiasm/taste\>\> demostrar*, mostrar*; \<\<courage\>\> demostrar* (tener)

he shows her no respect — no le tiene ningún respeto, le falta al respeto

could you show me the way? — ¿me podría indicar el camino?

c) ( allow to be seen)

this carpet shows every mark — en esta alfombra se notan todas las marcas

he's started to show his age — se le han empezado a notar los años

2)

a) (depict, present)

this photo shows her working in her garden — en esta foto está trabajando en el jardín

does the map show places of interest? — ¿están señalados or marcados en el mapa los lugares de interés?

as shown in fig. 2 — como se indica or se muestra en la figura 2

b) (record, register) \<\<barometer/dial/indicator\>\> marcar*, señalar, indicar*; \<\<profit/loss\>\> arrojar

the fuel light's showing red — la luz del combustible está en rojo

3)

a) ( demonstrate) \<\<truth/importance\>\> demostrar*

it just goes to show how wrong you can be about people — eso te demuestra cómo te puedes equivocar con la gente

b) ( teach) enseñar

I showed her how to do it — le enseñé cómo se hacía

I'll show them! — (colloq) ya van a ver!

4) ( by accompanying) (+ adv compl)

he showed us to our seats — nos llevó or nos acompañó hasta nuestros asientos

to show somebody in — hacer* pasar a alguien

to show somebody out — acompañar a alguien a la puerta

I'll show myself out — no hace falta que me acompañes

to show somebody over a building — mostrarle* or enseñarle a alguien un edificio

they showed us around the church — nos mostraron el interior de la iglesia

5)

a) ( screen) \<\<movie\>\> dar*, pasar, proyectar (frml), poner* (Esp); \<\<program\>\> dar*, poner* (Esp), emitir (frml); \<\<slides\>\> pasar, proyectar (frml)

they showed the game on TV — dieron el partido por televisión

b) ( exhibit) \<\<paintings/sculpture\>\> exponer*, exhibir; \<\<horse/dog\>\> presentar, exponer*

2.

vi

1) ( be visible) \<\<dirt/stain\>\> verse*, notarse; \<\<emotion/scar\>\> notarse

your petticoat is showing — se te ve la enagua

I did it in a hurry - yes, it shows! — lo hice deprisa y corriendo - sí, se nota! or sí, y así quedó!

to show through — verse*

you mustn't let your feelings show — no dejes transparentar lo que sientes

2)

a) ( be screened) ( Cin)

it's showing at the Trocadero — la están dando en el Trocadero, la ponen en el Trocadero (Esp)

b) ( exhibit) \<\<artist\>\> exponer*, exhibir

3) ( turn up) (colloq) aparecer*

3.

v refl

to show oneself

a) ( become visible) \<\<person\>\> asomarse, dejarse ver

b) ( prove to be) demostrar* ser; ( turn out to be) resultar ser

he showed himself to be a great player — demostró ser un gran jugador

Phrasal Verbs:

- show off

- show up

II

noun

1) c ( exhibition) ( Art) exposición f

agricultural show — feria f agrícola y ganadera, exposición f rural (RPl)

boat show — salón m náutico

to be on show — estar* expuesto or en exhibición

to put something on show — exponer* algo; (before n)

show house — (BrE) casa f piloto

2) c

a) ( stage production) espectáculo m

to put on a show — montar un espectáculo

the show must go on — hay que seguir adelante

to get the show on the road — (colloq) poner* manos a la obra

let's get this show on the road — manos a la obra!

to steal the show — \<\<actor\>\> robarse el espectáculo, llevarse todos los aplausos

b) (on television, radio) programa m

the Olga Winters Show — el show de Olga Winters

3) (no pl)

a) ( display) muestra f, demostración f

a show of force — un despliegue de fuerza

to vote by a show of hands — votar a mano alzada

b) ( outward appearance)

I made a show of enthusiasm — fingí estar entusiasmado; alarde m

their plush office is simply for show — su elegante oficina es sólo para darse tono

with a great show of indignation — con grandes muestras de indignación

4) (colloq) (no pl)

a) (activity, organization) asunto m

to run the show — llevar la voz cantante, llevar la batuta (fam), ser* el amo del cotarro (fam)

b) ( performance) (BrE)

to put up a good/poor show — hacer* un buen/mal papel, defenderse* bien/mal

good show! — espléndido!, bravo!

poor show! — qué mal!

[ʃǝʊ] (vb: pt showed) (pp shown)
1. N

1) (=showing) demostración f, manifestación f

• show of hands — votación f a mano alzada

• an impressive show of power — una impresionante exhibición de poder

• a show of strength — una demostración de fuerza

2) (=exhibition) exposición f ; [of trade] feria f

• agricultural show — feria f agrícola

• fashion show — pase m de modelos

• motor show — salón m del automóvil

• to be on show — estar expuesto
flower 3., horse 2., Lord Mayor
3) (=sight)

the garden is a splendid show — el jardín es un espectáculo

the dahlias make a fine show — las dalias están espléndidas

4) (Theat)

a) (=performance) espectáculo m, función f

• to go to a show — ir al teatro

• the last show starts at 11 — la última función empieza a las 11

• there is no show on Sundays — el domingo no hay función

• to stage a show — montar un espectáculo

b) (fig)

• bad show! — ¡malo!

• good show! * — ¡muy bien hecho!

to put up a good show * — dar buena cuenta de sí, hacer un buen papel

• on with the show!, the show must go on! — ¡que siga el espectáculo!

• to put up a poor show * — no dar buena cuenta de sí, hacer un mal papel

it's a poor show * — es una vergüenza

- give the show away

- let's get this show on the road

- steal the show

5) (Rad, TV) programa m

a radio show — un programa de radio

6) (=outward appearance) apariencia f

• it's all show with him — en su caso todo es apariencia, todo lo hace para impresionar

• to do sth for show — hacer algo para impresionar

it's just for show — (behaviour) es para impresionar nada más; (object) (=for decoration) es solo un adorno; (=not real) es de adorno

• the party made a show of unity at its conference — el partido presentó una fachada de gran unidad en su congreso

to make a show of resistance — fingir resistencia

7) (=affected display) alarde m

• to make a great show of sympathy — hacer un gran alarde de compasión

8) * (=organization)

• who's in charge of this show? — ¿quién manda aquí?

• this is my show — aquí mando yo

• he runs the show — manda él, él es el amo

2. VT

1) (gen) enseñar, mostrar

to show sb sth, show sth to sb — enseñar or mostrar algo a algn

have I shown you my hat? — ¿te he enseñado or mostrado ya mi sombrero?

he showed me his new car — me enseñó or mostró su nuevo coche

to show o.s.: she won't show herself here again — no volverá a dejarse ver por aquí

come on, show yourself! — vamos, ¡sal de ahí!

it shows itself in his speech — se revela en su forma de hablar, se le nota en el habla

• to show one's cards or one's hand — (lit) poner las cartas boca arriba; (fig) descubrir el juego

• don't show your face here again — no te vuelvas a dejar ver por aquí

• she likes to show her legs — le gusta enseñar or frm hacer exhibición de sus piernas

• he had nothing to show for his trouble — no vió recompensado su esfuerzo, no le lució nada el esfuerzo

• to show one's passport — mostrar or presentar su pasaporte

2) (=exhibit) [+ paintings] exhibir; [+ goods] exponer; [+ film] proyectar, pasar; [+ slides] proyectar; (Theat) representar, dar *

to show a picture at the Academy — exhibir un cuadro en la Academia

to show a film at Cannes — proyectar una película en Cannes

the film was first shown in 1968 — la película se estrenó en 1968

3) (=indicate) [dial, gauge, instrument] marcar

the speedometer shows a speed of... — el velocímetro marca...

it shows 200 degrees — marca or indica 200 grados

the motorways are shown in black — las autopistas están marcadas en negro

• the clock shows two o'clock — el reloj marca las dos

• the figures show a rise — las cifras arrojan un aumento

• as shown in the illustration — como se ve en el grabado

• to show a loss/ profit — (Comm) arrojar un saldo negativo/positivo

4) (=demonstrate) demostrar

to show that... — demostrar que..., hacer ver que...

it just goes to show (that)... — queda demostrado (que)...

I showed him that this could not be true — le hice ver or demostré que esto no podía ser cierto

• this shows him to be a coward — esto deja manifiesto lo cobarde que es, esto demuestra que es un cobarde

• I'll show him! * — ¡ya va a ver!, ¡ese se va a enterar!

• to show what one is made of — demostrar de lo que uno es capaz

5) (=express, manifest) demostrar

• to show one's affection — demostrar su cariño

• she showed great courage — demostró gran valentía

• to show his disagreement, he... — para mostrar su disconformidad, él...

• he showed no fear — no demostró tener miedo, no mostró ningún miedo

• her face showed her happiness — se le veía la felicidad en la cara

• she showed great intelligence — demostró ser muy inteligente, mostró gran inteligencia

• she showed no reaction — no acusó reacción alguna

• the choice of dishes shows excellent taste — la selección de platos demuestra or muestra un gusto muy fino

6) (=reveal)

• she's beginning to show her age — ya empieza a aparentar su edad

• white shoes soon show the dirt — los zapatos blancos pronto dejan ver la suciedad

• to show o.s. incompetent — descubrir su incompetencia, mostrarse incompetente

7) (=direct, conduct)

• to show sb to the door — acompañar a algn a la puerta

to show sb the door — (fig) echar a algn con cajas destempladas

• to show sb into a room — hacer que pase algn, hacer entrar a algn en un cuarto

I was shown into a large hall — me hicieron pasar a un vestíbulo grande

• to show sb over or round a house — enseñar a algn una casa

they showed us round the garden — nos mostraron or enseñaron el jardín

who is going to show us round? — ¿quién actuará de guía?, ¿quién será nuestro guía?

• to show sb to his seat — acompañar a algn a su asiento

• to show sb the way — señalar el camino a algn

3. VI

1) [stain, emotion, underskirt] notarse, verse

it doesn't show — no se ve, no se nota

your slip's showing — se te ve la combinación

fear showed on her face — se le notaba or frm manifestaba el miedo en la cara

don't worry, it won't show — no te preocupes, no se notará

"I've never been riding before" - "it shows" — -nunca había montado a caballo antes -se nota

the tulips are beginning to show — empiezan a brotar los tulipanes

2) [film]

there's a horror film showing at the Odeon — están pasando or (LAm) dando una película de horror en el Odeón

3) (=demonstrate)

it just goes to show that...! — ¡hay que ver que...!

4) (esp US) (also: show up) (=arrive) venir, aparecer

4.

CPD

show apartment N — (Brit) apartamento m modelo, piso m piloto (Sp), departamento m piloto or modelo (LAm)

show bill N — cartel m

show biz *, show business N — el mundo del espectáculo
showbiz column, showbiz reporter
show flat N — (Brit) apartamento m modelo, piso m piloto (Sp), departamento m piloto or modelo (LAm)

show home, show house N — (Brit) casa f modelo, casa f piloto

show jumper N — participante mf en concursos de saltos or de hípica

show jumping N — concursos mpl de saltos or de hípica

show ring N — pista f de exhibición

show trial N — proceso m organizado con fines propagandísticos

show window N — escaparate m

- show around

- show in

- show off

- show out

- show round

- show through

- show up

* * *

I
1. [ʃeʊ]
(past showed; past p shown or showed) transitive verb

1)

a) \<\<photograph/passport\>\> mostrar*, enseñar

to show somebody something, to show something TO somebody — mostrarle* algo a alguien

he won't show his face around here again — ése no vuelve a aparecer por aquí

to have nothing/something to show for something: they had little/nothing to show for their years of work vieron poco/no vieron recompensados sus años de trabajo; she has something to show for her efforts — sus esfuerzos han dado fruto or le han reportado algo

b) \<\<feelings\>\> demostrar*, exteriorizar*; \<\<interest/enthusiasm/taste\>\> demostrar*, mostrar*; \<\<courage\>\> demostrar* (tener)

he shows her no respect — no le tiene ningún respeto, le falta al respeto

could you show me the way? — ¿me podría indicar el camino?

c) ( allow to be seen)

this carpet shows every mark — en esta alfombra se notan todas las marcas

he's started to show his age — se le han empezado a notar los años

2)

a) (depict, present)

this photo shows her working in her garden — en esta foto está trabajando en el jardín

does the map show places of interest? — ¿están señalados or marcados en el mapa los lugares de interés?

as shown in fig. 2 — como se indica or se muestra en la figura 2

b) (record, register) \<\<barometer/dial/indicator\>\> marcar*, señalar, indicar*; \<\<profit/loss\>\> arrojar

the fuel light's showing red — la luz del combustible está en rojo

3)

a) ( demonstrate) \<\<truth/importance\>\> demostrar*

it just goes to show how wrong you can be about people — eso te demuestra cómo te puedes equivocar con la gente

b) ( teach) enseñar

I showed her how to do it — le enseñé cómo se hacía

I'll show them! — (colloq) ya van a ver!

4) ( by accompanying) (+ adv compl)

he showed us to our seats — nos llevó or nos acompañó hasta nuestros asientos

to show somebody in — hacer* pasar a alguien

to show somebody out — acompañar a alguien a la puerta

I'll show myself out — no hace falta que me acompañes

to show somebody over a building — mostrarle* or enseñarle a alguien un edificio

they showed us around the church — nos mostraron el interior de la iglesia

5)

a) ( screen) \<\<movie\>\> dar*, pasar, proyectar (frml), poner* (Esp); \<\<program\>\> dar*, poner* (Esp), emitir (frml); \<\<slides\>\> pasar, proyectar (frml)

they showed the game on TV — dieron el partido por televisión

b) ( exhibit) \<\<paintings/sculpture\>\> exponer*, exhibir; \<\<horse/dog\>\> presentar, exponer*

2.

vi

1) ( be visible) \<\<dirt/stain\>\> verse*, notarse; \<\<emotion/scar\>\> notarse

your petticoat is showing — se te ve la enagua

I did it in a hurry - yes, it shows! — lo hice deprisa y corriendo - sí, se nota! or sí, y así quedó!

to show through — verse*

you mustn't let your feelings show — no dejes transparentar lo que sientes

2)

a) ( be screened) ( Cin)

it's showing at the Trocadero — la están dando en el Trocadero, la ponen en el Trocadero (Esp)

b) ( exhibit) \<\<artist\>\> exponer*, exhibir

3) ( turn up) (colloq) aparecer*

3.

v refl

to show oneself

a) ( become visible) \<\<person\>\> asomarse, dejarse ver

b) ( prove to be) demostrar* ser; ( turn out to be) resultar ser

he showed himself to be a great player — demostró ser un gran jugador

Phrasal Verbs:

- show off

- show up

II

noun

1) c ( exhibition) ( Art) exposición f

agricultural show — feria f agrícola y ganadera, exposición f rural (RPl)

boat show — salón m náutico

to be on show — estar* expuesto or en exhibición

to put something on show — exponer* algo; (before n)

show house — (BrE) casa f piloto

2) c

a) ( stage production) espectáculo m

to put on a show — montar un espectáculo

the show must go on — hay que seguir adelante

to get the show on the road — (colloq) poner* manos a la obra

let's get this show on the road — manos a la obra!

to steal the show — \<\<actor\>\> robarse el espectáculo, llevarse todos los aplausos

b) (on television, radio) programa m

the Olga Winters Show — el show de Olga Winters

3) (no pl)

a) ( display) muestra f, demostración f

a show of force — un despliegue de fuerza

to vote by a show of hands — votar a mano alzada

b) ( outward appearance)

I made a show of enthusiasm — fingí estar entusiasmado; alarde m

their plush office is simply for show — su elegante oficina es sólo para darse tono

with a great show of indignation — con grandes muestras de indignación

4) (colloq) (no pl)

a) (activity, organization) asunto m

to run the show — llevar la voz cantante, llevar la batuta (fam), ser* el amo del cotarro (fam)

b) ( performance) (BrE)

to put up a good/poor show — hacer* un buen/mal papel, defenderse* bien/mal

good show! — espléndido!, bravo!

poor show! — qué mal!

English-spanish dictionary > show
19 show

show [∫əʊ]

(verb: preterite showed, past participle shown or showed)

1. noun

   a. ( = exhibition) exposition f ; ( = trade fair) foire f ; ( = contest) concours m

• flower show floralies fpl

• he's holding his first London show [artist, sculptor] il expose à Londres pour la première fois

• the Boat Show le Salon de la navigation

► on show exposé

• there were some fine pieces on show il y avait quelques beaux objets exposés

   b. ( = play, concert) spectacle m ; ( = film) séance f

• the show must go on il faut continuer malgré tout

• let's get this show on the road (inf) passons à l'action

• to run the show (inf) tenir les rênes

• they put up a good show ils se sont bien défendus

   c. ( = display) démonstration f

• an impressive show of strength une impressionnante démonstration de force

• they made a show of resistance ils ont fait semblant de résister

• to make a show of doing sth faire semblant de faire qch

• just for show pour épater la galerie

2. transitive verb

   a. ( = display) montrer ; ( = exhibit) [+ goods for sale, picture, dog] exposer ; [+ film, slides] projeter

• the film was first shown in 1974 ce film est sorti en 1974

• he has nothing to show for all the effort he has put into it ses efforts n'ont rien donné

• I ought to show my face at Paul's party il faudrait que je fasse acte de présence à la soirée de Paul

• he daren't show his face there again il n'ose plus montrer son nez là-bas (inf)

• to show one's hand abattre son jeu (fig)

• to show a clean pair of heels se sauver à toutes jambes

• to show one's teeth montrer les dents

• to show sb the door mettre qn à la porte

   b. ( = indicate) [dial, clock] indiquer

• to show a loss/profit indiquer une perte/un bénéfice

• the figures show a rise over last year's sales les chiffres font apparaître une augmentation des ventes par rapport à l'année dernière

• the roads are shown in red les routes sont marquées en rouge

• as shown by the graph comme le montre le graphique

   c. ( = reveal) montrer

• this skirt shows the dirt cette jupe est salissante

• he was showing signs of tiredness il montrait des signes de fatigue

• her choice of clothes shows good taste sa façon de s'habiller témoigne de son bon goût

• he's beginning to show his age il commence à faire son âge

• this shows great intelligence cela révèle beaucoup d'intelligence

• he showed himself to be a coward il s'est révélé être lâche

• it all goes to show that... tout cela montre bien que...

• it just goes to show! (inf) comme quoi ! (inf)

• I'll show him! (inf) il va voir !

• to show sb the way indiquer le chemin à qn

   d. ( = conduct) to show sb into the room faire entrer qn dans la pièce

• to show sb to his seat placer qn

• to show sb to the door reconduire qn jusqu'à la porte

• to show sb round a house faire visiter une maison à qn

3. intransitive verb

   a. [emotion] être visible ; [stain, scar] se voir ; [underskirt] dépasser

• it doesn't show cela ne se voit pas

   b. ( = arrive) (inf) se pointer (inf)

4. compounds

► show business noun show-business m

• she's in show business elle est dans le show-business ► show flat noun (British) appartement m témoin

► show house noun (British) maison f témoin

► show jumping noun concours m hippique

► show-off noun frimeur m, - euse f

► show of hands noun vote m à main levée

• to vote by show of hands voter à main levée ► show-stopping (inf) adjective sensationnel (inf)

► show trial noun procès pour l'exemple

► show around separable transitive verb faire visiter à

► show in separable transitive verb faire entrer

► show off

1. intransitive verb

frimer (inf) ; [child] faire l'intéressant

2. separable transitive verb

[+ one's wealth, knowledge] faire étalage de

• he wanted to show off his new car il voulait faire admirer sa nouvelle voiture► show out separable transitive verb raccompagner (jusqu'à la porte)

► show round separable transitive verb faire visiter à

► show up

1. intransitive verb

   a. ( = stand out) [feature] ressortir ; [mistake] être visible ; [stain] se voir (nettement)

• the tower showed up clearly against the sky la tour se détachait nettement sur le ciel

   b. ( = arrive) (inf) se pointer (inf)

2. separable transitive verb

   a. [+ visitor] faire monter

   b. [+ fraud, impostor] démasquer ; [+ flaw, defect] faire ressortir

   c. ( = embarrass) faire honte à (en public)

* * *
[ʃəʊ] 1.
noun

1) ( as entertainment) Theatre, gen spectacle m; ( particular performance) représentation f; Cinema séance f; Radio, Television émission f; ( of slides) projection f

family show — spectacle pour tous

on with the show! — ( introduction) place au spectacle!

2) Commerce (of cars, boats etc) salon m; ( of fashion) défilé m; (of flowers, crafts) exposition f

to be on show — être exposé

3) ( of feelings) semblant m; ( of strength) démonstration f; ( of wealth) étalage m

to make ou put on a (great) show of doing — s'évertuer pour la galerie à faire

he made a show of concern — il a affiché sa sollicitude

to be all for ou just for show — être de l'esbroufe (colloq)

4) ( performance)

the team put up a good show — l'équipe s'est bien défendue

it was a poor show not to thank them — ce n'était pas très adroit de ne pas les remercier

good show! — bravo!

5) (colloq) (business, undertaking) affaire f

she runs the whole show — c'est elle qui fait marcher l'affaire
2.
transitive verb (prét showed; pp shown)

1) ( present for viewing) montrer [person, object, photo] (to à); présenter [ticket, fashion collection] (to à); [TV channel, cinema] passer [film]

to show somebody something — montrer quelque chose à quelqu'un

2) ( display competitively) présenter [animal]; exposer [flower, vegetables]

3) ( reveal) montrer [feeling, principle, fact]; [garment] laisser voir [underclothes, dirt]; [patient] présenter [symptoms]

to show interest in — montrer de l'intérêt pour

it shows that — cela montre bien que

4) ( indicate) montrer [object, trend, loss, difficulty]; indiquer [time, direction, area]

5) ( demonstrate) [reply] témoigner de [wit, intelligence]; [gesture, gift] témoigner de [respect, gratitude]

to show favouritism towards somebody —

to show somebody favouritism — favoriser quelqu'un

to show one's age — accuser son âge

as shown in diagram 12 — comme on le voit figure 12

6) ( prove) démontrer [truth, guilt]

to show that — [document] prouver que; [findings] démontrer que; [expression] montrer que

7) ( conduct)

to show somebody to their seat — [host, usher] placer quelqu'un

to show somebody to their room — accompagner quelqu'un à sa chambre

to show somebody to the door — reconduire quelqu'un

8) (colloq) ( teach a lesson to)

I'll show him! — ( as revenge) je vais lui apprendre! (colloq); ( when challenged) je lui ferai voir! (colloq)
3.
intransitive verb (prét showed; pp shown)

1) ( be noticeable) [stain, label] se voir; [emotion] gen se voir; ( in eyes) se lire

2) ( be exhibited) [artist] exposer; [film] passer

•

Phrasal Verbs:

- show in

- show off

- show out

- show round

- show up

••

it just goes to show — c'est ça la vie

show a leg! — (colloq) debout!

to have nothing to show for something — ne rien avoir tiré de quelque chose

to show one's face — (colloq) montrer son nez (colloq)

to show one's hand — abattre son jeu

to show the way forward — ouvrir la voie

to steal the show — être l'attraction

English-French dictionary > show
20 Silk Yarns

SILK YARNS
Silk yarns are composed of a number of silk filaments twisted together, usually 8 to 12 to form a thread. The filaments have a natural coating of gum which gives strength and elasticity, but reduces lustre. The gum must be boiled off if lustre is wanted, which may be done either in the yarn state or when woven in cloth. Silk yarns are divided into two classes, " thrown silk" and " spun silk," the first being yarns that are made by the processes of reeling and throwing, and the second consisting of yarns spun from waste silk. Thrown Silk, or Net Silk comprises organzine and tram yarns, organzine being made from the most perfect cocoons and used for warps. Tram is made from the inferior cocoons and used as weft. All silk contains a proportion of natural gum, and the amount of gum removed give rise to the following terms: - Boiled-off Silk - Yarn which has had all the gum removed, and has the highest sheen (see Boiled-off). Hard Silk - Yarn that has not undergone any boiling-off process. Ecru Silk - Yarn boiled to remove about 3 per cent to 5 per cent of the gum by light washing in lukewarm water. Souple Silk - Yarn boiled to remove about one-sixth of the gum. Bengal Silk - See Bengal Silk. Berlin Silk - A silk yarn made for fancy hand work. It is produced by doubling from 4 to 8 twisted singles grege by a right-hand twist; then again doubling three of these with a left-hand twist. The thread is very round, smooth, and hard, also known as cordon-net. Blond Silk - A special silk yarn made by doubling three grege threads left-hand twist, then doubling three of these together with right-hand twist. Brights - Silk which has been entirely de-gummed in the skein and then dyed. Bourette, Bourrette Yarn - A low grade of silk yarn made from the waste produced by schappe spinning. Canton Silk - See Canton Silk. Chiffon Twist - Single raw silk threads, 50 or more turns per inch. Used for chiffons, crepe-de-chines, etc. Crepe-de-Chine - Hard twist tram silk, about 40 to 70 turns per inch. Made from 3 to 5 raw silk ends. Usually woven as weft. Crepe Georgette - Hard twist raw silk usually made from two threads 13/15 deniers, 50 or more turns, both right and left twist, used for crepe georgettes as warp and weft. Crepe Twist - This is tram silk hard twisted, having from 30 to 100 turns per inch. Used for making fabrics of a crepe character both all silk and mixtures. Cordonnet Silk - See Berlin Silk; also under Cordonnet. Eri Silk - A raw silk obtained from the wild silkworm " Attacus ricini." Flock Silk - A general term used to indicate silk yarns made from the outer uneven parts of the cocoon. Floss Silk - Used principally for embroidery purposes. It is a thrown silk and made by doubling two thick raw singles with right-hand twist together with a left-hand twist. Galette Silk - A coarse silk yarn made from waste. Grenadine Silk - Organzine silk with a large number of turns per inch. Jaspe Silk - Silk warps printed in the hank. Ombre Silk - Skein dyed yarn in a gradation of shades, which run in sequence of depth of colour, varying from five up to forty shades. Schappe Silk - A spun silk yarn which is made from silk degummed by the maceration process used on the Continent (see Schappe Silk). Soie Ondee - See Soie Ondee. Silk Yarns - In addition to the foregoing yarns see under the following terms for further silk yarns: - Cable, Cevennes, Chappe, Chine, Clochepeid, Crocheting, Crue (see Ecru), Cuite Cusier, Cusirino, Degummed, Docken, Doup-pion. Ecru, Embroidery, Etschingo, Filature, Filature a 1'Europeune, Filet, Florette, Fringe, Goffered, Grege, Gum Hainin, Hard, Kahing, Knitting, Lousy, Marabout, Maybasch, Melange, Mele, Mi-cuit, Minchcw, Nett, Noil, Organzine, Ouvrees, Oval, Pearlina, Pel, Pelo, Poie, Pure dye Silk, Raw (see Grege), Re-reels, Retorse, Senegal, Sewing, Simonita, Soft Singles, Soie Ondee, Souple, Spun, Steeped, Strafilato, Stumba, Thrown, Tors San File, Tram, Tramette, Tsatlees, Tussah, Twist, Washed, Zaguri.

Dictionary of the English textile terms > Silk Yarns

Страницы

См. также в других словарях:

with one hand behind one's back — with one hand (tied) behind one s back with serious limitations or restrictions at the moment, the police are tackling record crime rates with one hand tied behind their back ■ used to indicate that one could do something without any difficulty I … Useful english dictionary
One Way Records — was a record label established by Larry Norman in 1970 to distribute his own work, and that of other Christian musicians including Randy Stonehill, after he had been released by Capitol Records in 1969. Contents 1 History 2 Releases 2.1 … Wikipedia
One, No one and One Hundred Thousand — Author(s) Luigi Pirandello … Wikipedia
hand tool — any tool or implement designed for manual operation. * * * Introduction any of the implements used by craftsmen in manual operations, such as chopping, chiseling, sawing, filing, or forging. Complementary tools, often needed as auxiliaries to… … Universalium
Hand of God (art) — The hand as an isolated motif. Fresco from Sant Climent de Taüll in Catalonia … Wikipedia
Hand evaluation — In contract bridge, various bidding systems have been devised to enable partners to describe their hands to each other so that they may reach the optimum contract. A key initial part of this process is that players evaluate their hands; this… … Wikipedia
Hand grenade — M67 fragmentation grenade, a widely used modern hand grenade. A hand grenade is any small bomb that can be thrown by hand. Hand grenades are classified into three categories, explosive grenades, chemical and gas grenades.[1] Explosive grenades… … Wikipedia
hand — I [[t]hæ̱nd[/t]] NOUN USES AND PHRASES ♦ hands (Please look at category 56 to see if the expression you are looking for is shown under another headword.) 1) N COUNT Your hands are the parts of your body at the end of your arms. Each hand has four … English dictionary
One of Those Nights — Not to be confused with One of These Nights. One of Those Nights Single by Bucks Fizz from the album … Wikipedia
Hand shogi — (手将棋 te shōgi , hand chess) is a variant of shogi (Japanese chess), however it is not Japanese. It was invented in early 1997 by John William Brown of Lewisville, AR, USA. The name “hand” comes from the fact that each player starts the game with… … Wikipedia
Hand percussion — is a term used to indicate a percussion instrument of any type from any culture that is held in the hand. They can be made from wood, metal or plastic and are usually either shaken, scraped or tapped with fingers or a stick. It is a useful… … Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

to indicate with one's hand

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

to indicate with one's hand

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: